Ik ben een zwartrode gestalte in een groene vlakte. De vlaaien ontwijkend spied ik rond naar voorbijgangers op de dijk. Maar niemand heeft mij verder gezien. Dat gat was duidelijk niet geknipt, maar expres zo gemaakt. Een bordje ‘opengesteld’ hing er natuurlijk niet bij. Maar was duidelijk wel de bedoeling. Al voelt het niet zo. Al voelt het helemaal niet zo.

Ik kijk om naar Het olifantenpaadje dat ik achter mij gelaten heb. De contouren van de IJsselbruggen tekenen zich fel af tegen de laatste rozige restjes van de dag.  Het olifantenpaadje leidde me door de uiterwaard, langs de geul, langs het groezelige strandje. Het werd ruw onderbroken door prikkeldraad. De groene vlakte tussen dijk en rivier is alles behalve een biljartlaken. Het land is zorgvuldig ingedeeld en afgebakend. Niet dat het water zich er iets van aantrekt. Dat gebruikt de lange ijzeren draden allen om bovenstrooms vuil kwijt te raken. In slierten wappert het in de wind.

De dijk is niet heel ver weg. Een jongen met een felgele sporttas glijdt voorbij. Kijkt hij? In de verte klinkt een trein. Bruinige koeien staan langs de geul, poserend als in een schilderij van Voerman. Verderop brandt er al licht in de boerderij. Waakt de boer over zijn vee? Hoe groot was dat gat in het prikkeldraad eigenlijk? In Engeland kun je vrij door de velden struinen. Met af een toe een laag stenen muurtje als grens die uitnodigt om over te springen. Zelfs de schapen kijken er niet meer van op. Ook hier herkauwen de Voermankoeien opvallend gelaten hun gras. Maar toch voelt het anders.

Het prikkeldraad is een barricade. Een harde grens tussen mijn en dijn. Of toch niet? Door de smalle opening kon mijn weg verder gaan. Maar is het van harte? Niemand gaat hier. Niemand komt hier. Het olifantenpaadje ligt achter mij, ik kan nu kiezen welke grassprieten mijn laarzen zullen verpletteren. Kiezen hoe dicht ik de koeien zal passeren. Ik zet de eerste stappen in het malse gras. Richting kiezen nu. Een diagonaal door het veld trekken, maar naar welk punt?