De verkeersregelaars zijn terug. Ik begon ze al te missen, op mijn dagelijkse fietstochtje door de ochtendspits. De chaos van de af- en aanrijdende blauwe bussen, laverend tussen de drommen studenten, in bedwang gehouden door mannen met hesjes en rode handlampen en plastic blokken, in dreigend rood en wit. Dat wespennest heeft plaats gemaakt voor een waterig lentezonnetje boven een stille stroken van beton. Afgeschreven beton.

En dat beton is precies de reden dat de verkeersregelaars terug zijn. Het beton moet namelijk weg, om een groot gat in de grond te maken. Voor fietsen, veel fietsen. Afgelopen dagen is het beton opgedeeld in hapklare brokken. Als in een naaipatroon zijn er stippellijnen op aangebracht zodat overzichtelijke rechthoekjes resten. Een olifant eet men in stukjes.

Over het beton van de vroegere uitstaphalte rijdt nu een karretje dat zich nog het beste laat vergelijken met de dweilwagens van Thialf. ‘Zaagmij’ staat erop, als een bevel. Onder het karretje hangt een zaag, dat als een pizzames in het beton verdwijnt. In een kalm tempo sneert de zaag over de stippellijnen. Rechte lijnen, geflankeerd door dikke waterslang die de zaak moet bekoelen. Dit alles resulteert in stoom, stof en een grote modderpoel, waaronder kaarsrechte zaagsneden schuilgaan. Die brij loopt langzaam naar de rotonde. En daar kun je niet doorheen fietsen. Vandaar de regelaars.

Een dame een invalidenwagentje stopt, vraagt de man om uitleg. Zijn antwoord wordt overstemd door de snerpende dweilwagen. De man dirigeert haar vriendelijk naar de overzijde van de rotonde. De volgende fietser dient zich aan, vraagt om uitleg. Als de regelaar opkijkt om ook haar de weg te wijzen, rijdt de dame in het invalidenwagentje al voorbij de ABN-AMRO. Met een behoorlijke gang heeft ze de rotonde tegen het verkeer in genomen. Want ja, bussen zijn er toch niet.