In Arnhem is spontaan een feestaardvarken uit de lucht komen vallen. Het logge beest ligt met zijn rug in het zand op een vergeten hoekje in het centrum van Arnhem, tegenover de bibliotheek. Zijn rode poten en snuit steken de lucht in als teken van totale overgave. Je moet er maar opkomen als kunstenaar, een feestaardvarken. Het beeld is opgesierd met een feesthoedje van grofweg een meter lang, compleet met elastiek voor onder de kin. Het kunstwerk stemt mij vrolijk. Er is nog hoop. Een kunstenaar heeft hier een prachtige kans verzilverd. Het Feestaardvarken is de handtekening van een gedurfde creatieve geest en een stadsbestuur met lef, en dat past Arnhem wel. De prikkeling der zintuigen doet de wintertemperatuur op het kleine pleintje een paar graden stijgen. Leve de kunst.

Het feest der kunst wordt echter gauw verpest door de steen die vóór het Feestaardvarken ligt. Daarop is een bordje bevestigd dat vermeldt dat het hier een kunstwerk betreft (hoezo!?) en dat beklimming op eigen risico geschiedt. Weg spontaniteit. Weg uitspatting van creativiteit. Weg positiviteit. De op Amerikaanse leest geschoeide juridisering doet ook hier zijn intrede. De ambtelijke indekkerij spat ervan af. Om het nog erger te maken staat een kleine meter verderop een tweede bordje. Het ontzegt poepende honden de toegang tot de kleine, rommelige oase in het verder strak bestrate centrum. Honden zijn welkom. Poepende honden niet. De doelgroep die de dienstdoende ambtenaar hier voor ogen heeft, bestaat uit bezorgde ouders en eigenwijze hondenbezitters die niet met hun verantwoordelijkheden om kunnen gaan. Het geloof in de micromaatschappij van Arnhemse centrumbewoners is op het stadhuis tot ver beneden het vriespunt gedaald. Dit is niet de plek om te klagen over hondenbezitters in het algemeen. Wel doet het bordje mij denken aan een hondenbezitter uit mijn jeugd, namelijk mijn eerste buurman. De man, een uit het juiste hout gesneden Amsterdamse buschauffeur, had een grote boxer, Tessa. De hond deed zijn behoefte op commando. ‘Poep Tessa, poep’ riep de man zodra ze op een achterafveldje stonden waar zich de geschikte bosjes bevonden, want poepen, dat doe je in de bosjes. En daar zeeg het norse beest ineen, het natte gras in om zich even te laten gaan in haar primitiefste behoefte. Voor die man en die hond zou het Arnhemse bordje meerwaarde hebben. Maar ja, waar vind je nog zo’n degelijk opgevoede hond?

Het antwoord ligt niet ver, als ik even later langs de etalages van de Vijzelstraat loop. Voor een telefoonwinkel staat een herderachtige hond. Het wacht op zijn baasje, maar is niet vastgemaakt. Uit verveling drentelt het beest maar heen en weer voor de glazen deuren. Zijn riem sleept over de grond en zijn rode penning zwiept kalm onder zijn hals. Af en toe tuurt hij naar binnen, om zeker te weten of de baas zich daar nog wel bevindt. Na een minuut of vijf houdt het beest het niet langer uit en glipt achter een passant aan de winkel in, terug naar de baas. Wat een disicipline. Het zou me niet verbazen als dit beest het pictogram op het betreffende bordje naast het Feestaardvarken nog zou begrijpen ook. En ik zie voor me hoe hij omkijkt en met zijn hondstrouwe ogen zegt: ‘hier niet hé, baas?’. Vervolgens maakt hij rechtsomkeert en wandelt naar de eerste de beste prullenbak waar van die kneuterige strontraapzakjes boven hangen. Want de Arnhemse ambtenarij had werkelijk aan alles gedacht.