De man zit achterin tram 7. Zijn haar lijkt op dat van Lambiek. Drie haren links en drie haren rechts op zijn ronde gezicht. Zijn grijze pantalon hangt op zijn navel en is boven veel breder dan onder om zijn ronde buik goed te kunnen omsluiten: een vormeloze oudemannenbroek. Hij staart wezenloos uit het raam en laat de Kinkerstraat aan zich voorbijglijden. Hij heeft een rauw gezicht, maar zijn blik staat vriendelijk, de scherpe kantjes zijn er inmiddels wel vanaf. Tussen zijn benen een boodschappentas van dik zwart linnen met een leren hengsel, van het degelijke soort. Een gouden horloge schittert aan zijn rechterarm. Op zijn linkeronderarm een verschoten tattoo, een getekende herinnering aan vervlogen tijden.

Welke herinneringen tekenen deze man? Wat maakt hem tot wat hij is? Zijn gestalte vertelt een verhaal, maar ik weet niet welke. Als de tram optrekt zie ik een glimp van wat de man vroeger was. Gretig drukt hij op de knop. Hij komt kwiek overeind om zich bij het hekje van de achterdeur op te stellen. Bij de Jan Pieter Heijestraat komt de tram tot stilstand en stapt de man uit. Nu is het weer de man op leeftijd. Behoedzaam neemt hij elke trede en landt hij op het smalle perron. Het gaat niet meer zo gemakkelijk als vroeger, maar hij heeft zich er volledig mee verzoend.

De deuren sluiten en de tram trekt andermaal op. De man draait meteen achter de tram langs de straat op. Zonder te kijken steekt hij over. Daarna kijkt hij wel drie, vier keer om, alsof hij zeker wil weten dat de tram echt verder gaat zonder hem. De brug op, de Witte de Withstraat in. Als de tram de hoek om gaat zie ik de grijze gestalte opgaan in het publiek van de Kinkerstraat. Vlak daarvoor kijkt hij nog één keer op. Dan is hij weer een van die duizenden Amsterdammers geworden. En ik denk aan die ene loodzware zin die mij vroeger al werd ingeprent: wij zijn allen voorbijgangers. Dat blijkt maar weer.

20140209-155703.jpg