Acht uur: ochtendspits in Utrecht. In een rustige beweging stroomt een sliert forensen door de nieuwe stationshal. Er wordt weinig gezegd. Het is nog te vroeg voor de levendigheid van studenten, kinderen en dagjesmensen. Mannen in pakken bellen opzichtig, maar hun stemmen die in de trein nog zo overheersend waren, vervliegen nu in de grote ruimte. Iedereen heeft zijn eigen gedachten. Men maakt zich op voor de werkdag.

Door de plotselinge warmte is het kalmer dan normaal. Het voelt zwoel aan, een voorbode van de warme dag die komen gaat. Iedereen lijkt te beseffen dat rustig aan doen het verstandigst is, al zal menigeen in perfect gekoelde kantoren weinig mee krijgen van de meditterane temperaturen.

Meegevoerd in de stoet van lotgenoten droom ik weg. De rust, die stilte, terwijl honderden mensen het station bevolken: dit kan Utrecht niet zijn. Dit is een stad ver weg. Mediterraans? Amerikaans? In elk geval een stad waar Nederlanders uit de toon vallen door hun opzichtige aanwezigheid. Een stad waar mensen gedempt met elkaar van gedachten wisselen, een stad waar mensen zich aanpassen aan de omstandigheden, aan het weer of het verkeer.

Voor het Beatrixtheater slaat de menigte rechtsaf, in de richting van het Jaarbeursplein. De zon brandt al in mijn gezicht. Op de grond liggen tegels in onregelmatig patroon en voor mij ligt een grote bouwput waar het één en al bedrijvigheid is. Dit is een warme stad ver van hier. Ik ben in het buitenland. Barcelona? Boedapest? Als een toerist daal ik de roltrap af.

Onderaan de roltrap klinkt muziek. Een man met een zongebruinde leren huid speelt accordeonmuziek – hij weet op welk uur zijn doelgroep passeert – en daarachter staat een man met een karretje broodjes te verkopen. Een meeneemontbijtje voor de immer vluchtige forens. Het past in het plaatje: ik ben inmiddels allang niet meer onderweg naar kantoor, maar naar een kiosk om een Nederlandse krant – het zal wel weer een Telegraaf worden – te kopen. Daarna nog even een supermarkt zoeken voor een halveliterflesje cola en dan zijn we klaar voor Montmartre, het Alhambra of de San Marco.

Ik stap op de fiets en ontwaak. Een meisje met een grote zonnebril rijdt me bijna omver. Verderop claxonneert een zilvergrijze stationwagen omdat de bus naar Gorinchem voorrang neemt. Utrecht komt weer op mij af. Het kantoor waar ik naar onderweg was komt weer in het vizier.

Maar ik voel de zon nog met dezelfde kracht op mijn gezicht. En heel even sluit ik mijn ogen en komt dat gevoel weer terug. De kalmte van Utrecht Centraal. Mijn kantoordag zal niet meer hetzelfde zijn. Mijn zomer is begonnen.

SanMarco