Roestverzamelaars

Een wit busje stopt in de Jan van Galenstraat. Het is een politiebusje met een laadbak vol oude fietsen. Twee dienders stappen uit. Een Surinaamse man met nog zo’n echte bromsnor en zijn Hollandse collega, beiden van het lijvige soort. Het is duidelijk wat de bedoeling is.

Opschonen. Zuiveren. Verwijderen. Een edele taak.

Precies voor mijn terras is het leidend voorwerp gauw gevonden. Een krom wiel, platte banden en het frame bruin van de roest. Het wrak was mij totaal niet opgevallen, maar deze mannen hebben er duidelijk oog voor. Deze agenten stralen bovendien gezag uit, ook al zijn ze niet uit op een heterdaadje. De fietsen wachten immers wel. Maar toch, ze nemen hun taak uiterst serieus. De misstanden die kunnen ontstaan door de aanwezigheid van overbodige vergeten fietsen moeten koste wat kost worden voorkomen. In het belang van de stad, uiteraard. En laten we volk en vaderland niet vergeten.

De daad is snel verricht. Één agent staat wijdbeens op de bak, de ander ontfermt zich over de patient. Een klein slijptolletje doet zacht piepend zijn werk. Met een zwaai gaat het wrak door de lucht. Klaar, zou je zeggen. En de mannen stappen in, een portier slaat, het busje trekt op naar het volgende roestige slachtoffer.
Niet dus.

De agent pakt zijn zakcomputer en begint driftig gegevens in te toetsen. Zijn bromsnor trilt er een beetje bij, alsof hij elk moment kan verdwijnen in een flinke niesbui. Daarna pakt hij een compactcameraatje en begint het stuk roest uitgebreid op de gevoelige plaat vast te leggen, alsof er zojuist een misdaad is gepleegd, plaats delict: Jan van Galenstraat. De plaats waar de fiets was gestald wordt nog net niet met krijt gemarkeerd.

Dit alles gebeurt uiterst kalm. De diender wil er zeker van zijn dat elk detail van zijn patient is vastgelegd. Zorgvuldigheid gaat hier duidelijk voor snelheid. Kalmpjes haalt de agent een spin tevoorschijn, waarmee hij het wrak vastmaakt aan zijn medeslachtoffers. De mannen stappen in. Portieren slaan. Het busje trekt op. De Jan van Galenstraat is weer zoals hij was, zij het met één fiets minder. De dames op mijn terras keuvelen er niet minder om. Ieder zijn meug.

oudefiets

foto: Jacques Mounnezergues
Jacques Mounnezergues fotografeert fietsen in Amsterdam. Zijn verzameling is inmiddels indrukwekkend. Klik hier voor zijn Flickr-pagina.

2013-10-28T10:30:50+00:0028 oktober 2013|Het stalen ros|

Betekenis

De tijd geeft een plek betekenis. Neem nou Harderwijk. Het ligt om de hoek maar je komt er nooit. Ik denk vis. Ik denk Dolfinarium. En dat was het wel met Harderwijk. Mijn trein stopte er dit voorjaar volkomen onverwacht. Er was iets aan de hand. Het station was voor mij nog niet te zien, maar de voorkant van de trein zou ongetwijfeld langs een perron staan. Een ziekenauto was in aantocht om een onwel geworden man op te vangen.

De coupé wachtte af. Men keek gelaten voor zich uit of staarde verveeld in een telefoon. Ik keek naar buiten. Mijn uitzicht bestond uit een grote boom. Hij stond nét te ver weg om te kunnen zien met welke soort ik te maken had. Maar het was een mooie boom. Groot, symmetrisch en met een ronde kruin, voor zover ik dat vanachter het glas kon zien. De bloesem net uitgebloeid, een zee van groen. Iets wat half oktober al onvoorstelbaar ver weg lijkt.

Tussen de straat en het spoor ligt een stukje niemandsland zoals je dat zoveel ziet langs het spoor. Rozenbottelstruiken. Een frisgroen hek van firma Heras. Naast de boom een rijtje woningen uit de jaren zestig, bescheiden uitgevoerd met smalle kozijnen, maar met grote raampartijen die zowel begane grond als eerste verdieping beslaan. Raampartijen. Mooi woord is dat, raampartijen. Alsof het er elke dag feest is.

Het zou bij elkaar best aardig zijn als de regen er niet zijn troosteloze indruk op achterliet. Ik tuurde door het raam, waarop de schuine striemen plaats hadden gemaakt voor sijpelende streepjes die mijn beeld vervormden. De boom bibberde er een beetje van. Ik bekeek hem nog eens, hopend op een aanwijzing en een helder moment. Is het een beuk? eik? plataan? Ik kon er geen wijs uit worden. Ik gaf het op. Dan maar iets anders. Ik keek door de coupé heen naar de overkant. Een troosteloze parkeerplaats lag er nat te regenen. Mijn wereld werd kleiner en kleiner en ik dacht aan een gedichtje van Annette de Vlieger (Het Genietschap)

“elke doorkijk benemend
maken dikke stromen regen
het treinraam tot wereld”

Alsof het loslaten van mijn aandacht een teken was, werd de motor weer aangezet. Met een licht schokje kwam de trein weer in beweging. Harderwijk gleed langzaam onder mij vandaan.

De boom en de raampartijen staren mij nu regelmatig aan, ook al passeert mijn trein met een flinke gang de grote bocht bij station Harderwijk. Telkens denk ik aan die troosteloze middag in mei. Een middag die een man misschien fataal werd en waarop een gewone boom in een gewone straat voor mij bijzonder werd. De tijd geeft een plek betekenis.

foto: Gerard Stolk

foto: Gerard Stolk

2013-10-21T10:00:14+00:0021 oktober 2013|Straattheater, Treinleven|

Rusland in Nederland

Voor mooie namen moet je in Drenthe zijn. Ruinen bijvoorbeeld. Prachtige naam. Doet meteen denken aan landerijen, bosranden en knisperende fietspaden. En wat te denken van het Dwingelderveld, met vlakbij het buurtschap Lhee? Je wilt het liefst in de auto springen en erheen rijden. Proeven hoe de krentenbollen van de lokale bakker smaken. Een krant kopen in Dwingeloo. Je weet wel.

De veenontginning heeft ook mooie namen opgeleverd. Hoekige namen, tijdens de ontginning ter plekke gegeven door de opzichter van dienst, die ook niet wist hoe die boederijen verderop in het veld heetten. Zo kon het gebeuren dat een gehucht ineens Pesse of Zwartschaap genoemd werd. Of Nieuw Moscou. Of Siberië, want ook in Drenthe was diepdonkerrood de kleur van de veenarbeiders en bovendien waren de omstandigheden allerminst om over naar huis te schrijven.

Nieuw Moscou. Een gehucht, zes boerderijen onder de rook van Hollandscheveld. Naar verluid kwam er een Rus wonen die er een nieuw leven wilde opbouwen en zo kwam het aan zijn naam. Hoe zou het er zijn? Zou Lenin er nog op de schoorsteenmantel staan? En dan Siberië. Ik was ooit met mijn vader in Siberië. We reden door Drenthe en fietsten de dorpen aan elkaar als kralen aan een ketting. Koekange. Nieuw Balinge. Geesbrug. Zwinderen. Dorpen met zingende namen.

We kwamen van Pesse en de Boerenveensche plassen. Links van ons de rookpluimen van de VAM en rechts de industrie van Hoogeveen. Siberië lag op onze route, de weg tussen Stuifzand en Tiendeveen. Een straatnaambordje was niet te vinden. Het enige dat wij hadden was een kaart met een klein slingerend weggetje erop. Is dat de weg naar Tiendeveen en Nieuw Balinge?

De man die wij de weg vroegen, was oud en leek nergens heen te gaan. Midden in het open veld bleef hij staan om ons op te wachten. Ondanks de warmte droeg hij een pet, zo’n boerenpet die pas de kop opduikt als je ver voorbij Amersfoort de Randstad uit bent. Zo één die daarom af en toe helemaal hip is. Ik moet opeens aan Giel Beelen denken die in zijn eentje die pet weer cultiveerde.

Slechts één weg waren wij van Tiendeveen verwijderd. ‘Maar het is een weg die nogal bochtig is’, riep de man. We bedankten hem en sloegen ferm linksaf. Tiendeveen lonkte. We namen de eerste bocht en het voelde heerlijk. Soms is een bochtige weg precies wat je nodig hebt om verder te komen.

20131010-212829.jpg

2013-10-14T10:00:41+00:0014 oktober 2013|De vooruitgang, Straattheater|

Berlicum

Op het Mercuriusplein in Berlicum is het een drukte van belang. Het is zaterdagmorgen, Berlicum doet boodschappen. Het plein staat vol met auto’s, glanzend in de zon. Een bescheiden carillon in de hoek. Daarachter het geel van de Jumbo. Logisch. Veghel, waar het hoofdkantoor van de goedkoopste van Nederland staat, ligt om de hoek. Hier verwacht je in elk dorp met een kerk ook een gele supermarkt.

Toch is niets wat het lijkt. Dagelijks scheuren tientallen vrachtwagens de N279 af, vanuit Veghel langs Heeswijk, Middelrode en Berlicum op weg naar Den Bosch, naar de A2. Naar de Randstad. De Brabantse familiebedrijf wordt groter en groter. Tot aan de Waddeneilanden toe prijkt het geel langs straten en pleinen. En het lijkt niet te stoppen nu ook C1000 is overgenomen.

Maar pas sinds kort slaat er één vrachtwagen van de N279 rechtsaf om de Jumbo aan het Mercuriusplein te bevoorraden. Pas geleden was dit nog een Super de Boer, het merk dat inmiddels ter ziele is, zoals inmiddels alle supermarkten van Laurus. Ach ja, Laurus. Het rood van de Edah. Het groen van de Konmar. De supermarktoorlog. Dat waren nog eens tijden.

Terug naar Berlicum. Rondom de Jumbo zitten kleine winkels van het traditionele soort. Berlicum is zo’n dorp waar de lokale middenstand nog weet te overleven, tegen beter weten in. Voor de worst gaan de Balkumers, want zo heten de mensen hier, naar Keurslager Reinier Hol. Voor een nieuwe broek naar De Graaf, voor het fruit naar Versendaal. Den Bosch is verder weg dan ooit.

Voor slagerij Hol staat een beeld: het Boerke van Balkum. Een klein gedrongen mannetje met een pet. Een mènneke. Het boerke is een geschenk van bedrijfsleven en inwoners staat er op de plaquette. Een kado van Balkum voor Balkum. Men vond gewoon dat een beeld op deze plek niet zou misstaan. Een beeld dat de ‘lokale identiteit’ moest verbeelden, zoals beleidsmakers dat zo mooi kunnen zeggen. De Balkumers kozen voor een boerke. Een simpel mènneke dat doet denken aan vroeger, toen Brabanders en boeren nog synoniemen waren.

Hij leunt een tikje achterover, in een houding alsof hij elk moment met zijn duimen zijn bretels kan laten springen. Voor zijn bierbuik houdt hij een schop. Één hand nonchalant in de broekzak. Het boerke staart glazig voor zich uit, alsof de landerijen nog voor ‘m liggen. Ik wacht tot hij in plat Brabants een opmerking over het weer zal maken. Ik draai me om om te zien waar het boerke heenkijkt. Het is de ingang van de Jumbo.

20131007-095845.jpg

2013-10-07T09:52:48+00:007 oktober 2013|De vooruitgang|