Achterkant van het consumentisme

Ons land gaat gebukt onder uniformiteit. En het gekke is: we vinden het niet eens erg. Het is juist fijn. Gezinnen vinden het fijn om een IKEA in de buurt te hebben, jongeren vinden het fijn om zowel in de Koopgoot als in de Kalverstraat hun favoriete kledingmerk aan te schaffen. Op de parkeerplaatsen langs de snelwegen vinden we overal dezelfde prullenbak en op alle Nederlandse stations kun je zitten op dezelfde bankjes. Zelfs de achterkant van ons uniforme consumentisme is op veel plekken hetzelfde. Afgelopen decennia zijn er overal in Nederland afvalbrengstations verrezen. Her en der vermomd onder minder duidelijke termen als milieustraat, verzamelpunt of milieupark, maar in de kern overal hetzelfde. Het zijn afgelegen plaatsen waar de consument met zijn aanhanger naartoe kan rijden om zich op een verantwoorde manier te ontdoen van zijn afgedankte waar. Schoon, overzichtelijk en netjes.

Afvalproducenten worden hier als consument benaderd, en die moet het zo gemakkelijk mogelijk worden gemaakt. Afval moet schoon en makkelijk zijn. Vroeger parkeerde je de auto met de kont naar de belt om je vuilniszakken te lozen, tegenwoordig is er routeinformatie op het terrein. Het moet klip en klaar zijn waar de argeloze burger zijn overbodigheden ter plaatse precies aflevert. Zo intuitief als de nieuwste smartphone. Het duurt niet lang of in de hoek van het terrein vestigt zich een kleine koffiebar waar je goede capuccino kunt krijgen. Ook recyclen wordt een beleving.

En het is niet één stad waar het toevallig zo gaat. Of je nu naar Dordrecht of Doetinchem gaat, Groningen of Roermond, overal is het waterloo van het consumentisme op grofweg dezelfde manier ingericht. Overal dat opritje naar een betonnen plateau. Overal die diagonaal geplaatste bakken. Overal dat tafeltje voor klein chemisch afval. Overal die aparte container voor matrassen. Gestandaardiseerde vergankelijkheid noemen we dat. Het lijkt het toppunt van beschaving te zijn, ware het niet dat er een volgende stap is: minder weggooien. In die zin staan de vaak sjofele kringloopwinkels nog een treetje hoger. Bovendien kun je daar steeds vaker prima capuccino krijgen.

2014-09-30T10:00:00+00:0030 september 2014|De vooruitgang|

Klaverblad

Het klaverblad is de mooiste metafoor in de taal van de snelweg. Een knisperend lichtpuntje tussen droge termen als vangrail, afrit of weghelft. De Fransen hebben de poëzie van hun ‘aires’. Wij hebben het klaverblad: Deil, Hoevelaken, Heerenveen, Zaarderheiken, Ressen, Stein, Beekbergen: vanuit de lucht gezien zijn het kleine hoogtepunten der symmetrie. Het kan niet anders of ze moeten hun oorsprong wel moeten in de natuur. Maar wie een precieze vergelijking met de natuur maakt komt bedrogen uit: het gaat hier eigenlijk om vier klaverbladen. De lussen van het knooppunt zijn elk een klaverblad. Het knooppunt zou daarom eigenlijk klavertje-vier moeten heten. Maar ja, dat is natuurlijk wat lang en past voor geen meter bij het imago van snelweg.

Het mooie aan een volmaakt klaverblad is dat je er eindeloos rondjes op kunt rijden. Ooit deed ik dat eens om aan een file te ontkomen. Ik prentte de kleur en het merk van het busje voor mij goed in mijn hoofd en nam vervolgens flierefluitend drie korte lussen in plaats van de stapvoetse flauwe bocht. Natuurlijk leverde het niet veel op, behalve boze blikken van medebestuurders: ik voegde slechts een paar auto’s voor het busje weer in. Maar het gevoel pakten ze mij niet meer af: telkens hetzelfde viaduct, dan weer onderlangs en dan weer bovenlangs passerend en de schier eindeloze bocht naar rechts, als tegenhanger van de eeuwige bocht naar links op de snelwegrotondes.

Maar het klaverblad lijkt op zijn eind te komen. Rijkswaterstaat morrelt op steeds meer plekken aan het toppunt van symmetrie op de snelweg. Fly-overs komen er voor in de plaats. Niet meteen vier, zoals op het Prins Clausplein – dat zou veel te duur zijn – maar meestal één of twee. Stuk voor stuk gaan de klaverbladen eraan. Badhoevedorp, Stein, Valburg, Ewijk: ze hebben inmiddels nog maar drie blaadjes aan hun klavertje. Andere klaverbladen zijn gewoonweg verdwenen zoals Oudenrijn bij Utrecht of Bocholtz, het knooppunt tussen Heerlen en Aken. We kunnen ons nog even vastklampen aan Hoevelaken en Beekbergen, maar ook die zullen ten prooi vallen aan het argumenten als ‘verbetering van de doorstroming’ en verkeersveiligheid. Het klaverblad sterft langzaam uit. Rijkswaterstaat lijkt zich naar de natuur te voegen. Het klavertje-drie is de norm geworden, het klavertje-vier de uitzondering.

Toen ik klein was zocht ik, zoals elk kind in grasvelden naar dat ene zeldzame klavertje vier tussen die dichte velden van driebladerige plantjes. De dag dat het raak was, was meteen goed. Het geluk was met mij. Op de snelwegen zal het straks niet anders zijn. Het passeren van een volmaakt klaverblad, ergens in het buitenland, zal een unieke ervaring worden, met een kleine endorfinestoot van geluk. En het zou zomaar kunnen dat ik dan even allevier de lussen neem, in plaats van gewoon rechtdoor te rijden.

Beeld: Louisiana, USA (Google Earth)

2020-01-17T14:44:55+00:0022 september 2014|Het lege asfalt|

Van horen zeggen

Voor een goede wijn fiets ik om. Voor een goede friet niet. Zo simpel liggen die dingen. Maar hoe weet je wat goed is? ‘Van horen zeggen’ is voor allerlei zaken een garantie voor kwaliteit, maar eerlijk gezegd heb ik het op feesten en partijen nog nooit over de beste patat van de stad gehad. Frieten zijn nu eenmaal geen sexy onderwerp. Staat de plastic bak met patat eenmaal dampend voor je dan komen het ‘beste frietje van Nederland’ opeens wel ter sprake. Niet toevallig worden deze patatten meestal verkocht op de plek van de jeugd van de eters. Niets is misleidender dan de eigen herinnering.

Toch is er in hoofdstraat van Sassenheim een cafetaria gevestigd met de naam ‘Men zegt’. Het lijkt erop alsof mensen hier dus omfietsen voor hun frieten. Dat de verhalen rondgaan tot in de wijde omtrek. Maar wat zegt men eigenlijk over een snackbar? Dat de friet inderdaad goed is? Knapperig van buiten en zacht van binnen? Lekker dik, of juist lekker smal? Dat de kroketten weer smullen waren? Dat op zaterdagavond rond zessen de rij niet al te lang is? Dat je er terecht kunt voor een praatje?

Men Zegt is op het eerste gezicht een gewone snackbar (het woord ‘cafetaria’ heb ik nooit geasocieerd met frituur en vermijd ik hier derhalve, om over verhaspelingen als ‘snacktaria‘ en dergelijke nog maar te zwijgen). Er is een grote vitrine waarin de frikadellen vergezeld gaan van rechtopstaande groene nepsla. Langs de ramen staan versleten kersenhouten meubeltjes. Afgebladderde letters wijzen erop dat een consumptie verplicht is. Een groot scherm met allerhande burgers, bamischijven en bitterballen hangt tegen de muur. Achter de vitrine staat personeel dat zijn wortels heeft in het verre oosten. Zij hebben ongetwijfeld ook een aandeel in het Chinees restaurant van hiernaast.

MenZegt

Ik vraag de man naar de herkomst van de bijzondere naam van hun zaak. Zijn antwoord is even simpel als onverwacht. ‘De naam is al oud. heel oud. Zeker dertig jaar. Toen wij de zaak overnamen was de naam er al. En als men zegt dat het goed is, waarom zou je het dan veranderen? Als je het dan hetzelfde houdt als het was, dan blijft het immers goed.’

Doelt hij nu op de naam van zijn zaak of de kwaliteit van zijn friet? In het eerste geval snijdt de redenering hout. Geen kekke nieuwe naam of marketingtrucs, maar het eenvoudige opportunisme van een hardwerkende ondernemer. Heel Sassenheim kent Men Zegt, dus blijft het gewoon Men Zegt.
In het tweede geval blijkt stilstand wellicht achteruitgang. Het zal niet leiden tot beroemde friet waar tot in Leiden en Haarlem over wordt gepraat. Vooruitstrevend is het niet. Maar dat hoeft ook niet, voor een snackbar in Sassenheim. De Sassenheimer vaders uit de buurt komen toch wel op zaterdagavond, zodat de Sassenheimer kinderen de friet van Men Zegt zich zullen herinneren als de beste van de wereld.

2014-09-15T10:00:34+00:0015 september 2014|Straattheater|

Tijdsbeeld

Er zit een man in een wasserette. Zijn grijze haren zijn in strengen over zijn hoofd gekamd en een pen ligt in zijn handen. Zijn rug bolt iets op waardoor zo’n typische schrijfhouding ontstaat. Zijn linkerarm mooi gekruld om een ansichtkaart. Een ansicht, zoals zijn generatie die meestal noemt. De wasserette staat in de Amsterdamse Westerstraat, één van de brede slagaders van de Jordaan. In de buurt zijn een bakker, een drogist, een cafe, een galerie, twee stomerijen en een meubelmaker gevestigd. Op het raam van de wasserette staan nog oude letters die vertellen dat hier eerder een handelaar in handtassen gevestigd was.

Wie schrijft er tegenwoordig nog een ansichtkaart? De meeste kaarten die ik krijg zijn door een computer gemaakt. Het is een simpele invuloefening geworden achter het beeldscherm. Facebook herinnert je aan de jarigen. Attent ben je dan met een berichtje. Attenter is het om een papieren kaartje te laten bezorgen en het kost net zoveel moeite. De overtreffende trap is het handgeschreven kaartje – het verjaardagsbezoek laten we maar even buiten beschouwing. De handgeschreven kaart is inmiddels een zeldzaamheid omdat het inspanning vereist. En een klein stukje geduld.

Het geduld waarmee de man in de wasserette zijn gedachten op papier zet is voelbaar. Hij kijkt niet op of om. Hij slaat de tijd van een wasbeurt stuk met het krassen van zijn pen. Er gaat een rust vanuit die alleen nog bij zijn generatie te vinden lijkt. Terwijl ik naar hem kijk stolt de tijd voor een ogenblik. Het herinnert me aan regenachtige zondagmiddagen bij mijn grootouders. De absolute stilte, alleen onderbroken door de tijd: een tikkende klok. Opa en oma lezend in hun vilten leunstoel. De draaiende wasmachine die zachtjes zoemt vanuit de bijkeuken.

Het is een schilderij. Een tijdsbeeld ingeklemd tussen vier kozijnen. Een man aan een grenen tafeltje die de tijd neemt voor een attentie. Twee lange rijen roestvrijstalen wasmachines zorgen met hun lange lijnen voor het benodigde perspectief. De donkere trommels die afsteken tegen het net te felle licht. Zonder die achtergrond zou de man gewoon een man aan een tafeltje zijn. In deze wasserette is hij een anachronisme, een beeld van een tijd die nog net de onze is. De handgeschreven ansichtkaart is al een zeldzaamheid geworden.

Mijn blik gaat door de tegenwoordigheid van de Westerstraat. De slagader van de Jordaan beweegt mee met de tijd. Een meisje wiebelt op een waveboard. Een auto aan een stekker. Een fauteuil die clubchair wordt genoemd. Temidden van dat alles is het heel vanzelfsprekend: een man schrijft een ansichtkaartje in een wasserette. Het kan nog, maar het duurt niet lang meer. Het schilderij van zoëven zal binnen niet al lange tijd alleen nog een tijdsbeeld zijn. Want zo gaat dat met het verstrijken van de tijd: het levert voortdurend nieuwe dingen op om op terug te kijken.

2014-09-08T10:00:25+00:008 september 2014|De vooruitgang|