Zichtbaar Kattenkwaad

Soms komt het opeens op me af. Dat gevoel dat er een nieuwe generatie aankomt die weer slimmer is dan de vorige. Het zijn van die kleine dingen waaraan je het merkt. Dat zestienjarigen hele andere dingen doen als toen jij zestien was bijvoorbeeld. Of dat kinderspelletjes tegenwoordig heel anders gaan dan vroeger.

Het Chasséterrein in Breda, in feite een enorme plak asfalt, ligt er kalmpjes bij. Het theater aan de rand van het terrein verkeert in alle rust, het heeft een ander ritme dan ik. Vanavond bruist het er weer, nu is er niemand. Zelfs de vrachtwagens van de artiesten van vanavond zijn nog niet gearriveerd. En dat maakt het terrein alleen maar groter, maar ook minder anoniem. Je wordt immers gezien hier. Niet in de laatste plaats door de bewoners van de appartementencomplexen verderop.

Schots en scheef staan de flatgebouwen geparkeerd boven de golvende vlakte, die stiekem een heleboel geparkeerde auto’s herbergt. Één van de redenen waarom de planologische vakwereld zo verliefd is geweest op het Chasséterrein. Als het gaat om gebiedsontwikkeling is het Chasséterrein een Huzarenstukje. Inmiddels is het ook gewoon ’thuis’ voor een heleboel bewoners van de appartementencomplexen die trots boven het asfalt en de jonge boompjes uittorenen.

Drie jongetjes van een jaar of tien draaien om me heen als ik de ingang van het appartementengebouw nader. Ginnegappend dralen ze bij de lange rijen brievenbussen, waarna ze plots vertrekken op hun fietsjes. Ach. Belletje trekken, het bestaat nog. Temidden van Twitter, Facebook, de Xbox en de Wii is het oer-Hollandse kattenkwaad gelukkig nog overeind gebleven (hoewel inmiddels geschreven met een tussen-n, en dat geeft het gebeuren toch iets formeels, alsof het niet van de straat is, wat niet helemaal past, maar goed). Met een zucht van opluchting gemengd met melancholie denk ik aan mijn eigen jeugd. Het kattenkwaad in de buurt, de besjes, de pijltjes, de flesjes, de geintjes. Wie niet?

Ik ben al bijna de hoek om, als ik me ineens afvraag of deze jochies het wel helemaal begrepen hebben. Wat is er leuk aan belletje trekken bij een appartementencomplex? De gedupeerden drukken in hun comfortabele woonkamers op een knopje, en zien door een cameraatje dat het loos alarm is. Geen voordeur die met een zwaai opengaat. Geen onduidelijk binnensmonds gemompel over buurtkinderen en kattenkwaad, helemaal niets krijgen ze mee, deze jongens. Ze hebben zelfs niet de kick van het wegrennen. Een steegje om in weg te duiken ontbreekt ook, en bovendien hebben ze fietsjes. Ze zijn zeker weten gezien, deze Bredase jongens. Ze zijn niet te missen op de grote asfaltvlakte van het Chasséterrein.

Maar ze vluchten niet. In al hun onschuldigheid steken ze het grote plein over. Of is het arrogantie? Het lijkt voor hun wel routine geworden. Ook het belletje trekken is onderhevig aan een efficiencyslag. Een verplicht nummer, dat nog even moet gebeuren voordat de Xbox wacht. Lekker makkelijk, met al die brievenbussen bij elkaar. Liever heel veel mensen een beetje half pesten, dan één keer gepakt worden. Dit is kattenkwaad anno 2013. Nee, het échte kattekwaad stamt uit de tijd van voor de tussen-n. Maar of deze jongens nu lui zijn, of juist heel slim, dat kan ik op dat moment daar in Breda even niet beslissen.

brievenbussen Chassé

2013-12-06T10:00:42+00:006 december 2013|Straattheater|

Blik van verstandhouding

Het is avondspits en station Zwolle staat bol van de forensen. De forens herken je snel. Die loopt op routine. Recht op doel af. Blik op oneindig. Naar huis. Naar het gezin, naar de karbonade en de aardappeltjes, naar het weekend. Naast me loopt een meisje in een leren jack met me op. Precies dezelfde snelheid, zelfde blik op oneindig en waarschijnlijk precies dezelfde gedachten: op naar het weekend. Een echte forens.

Het meisje voor ons valt niet in die categorie. Ze heeft blauw haar. Blonde opgestoken krullen, met blauwe pieken. Het zegt natuurlijk niets, maar het lijkt erop dat ze geen forens is. Ik geef het niet graag toe, maar uiterlijk zorgt in dit geval voor aannames, zeker op een gedachteloze vrijdagmiddag. Toch wandelt ze in een forensentempo voor ons uit door de passage van het station. Met elke stap die ze zet wordt het duidelijker: de blauwharige jongedame voor me is niet bekend in Zwolle. Ze kijkt rond terwijl ze afstevent op de trap aan de Zuidzijde, de achterkant van het station.

Haar overkomt wat zovelen overkomt: ze loopt de verkeerde kant op. Ze moet helemaal niet aan de Zuidzijde zijn, maar aan de andere kant. Pas vlak voor het gapende gat aan het einde van de loopbrug, een meter of twee voordat de trappen naar de Zuidzijde beginnen, komt ze er achter. Ze moet zo snel mogelijk terug. In één bruuske beweging stopt ze, keert ze om en vervolgt ze haar weg, precies tussen mij en mijn buurvrouw met het leren jack door. Alsof er niets gebeurd is.

Ik doe wat iedereen zou doen. Ik houd onwillekeurig mijn pas in en laat haar passeren, mijn hoofd langzaam draaiend om haar opvallende verschijning na te kijken. Om te kijken naar heur haar. Haar blauwe haar. Ik kan een glimlach niet onderdrukken. Zodra ze is gepasseerd zie ik dat mijn buurvrouw met het leren jack precies hetzelfde deed en net als ik een brede glimlach op haar gezicht heeft getoverd. Een fractie van een seconde, nee korter nog, kijken we elkaar recht in de ogen, beiden glimlachend. Verderop verdwijnt het blauwe haar in de massa.

Een frisse onderbreking van de avondspitsroutine. Een volkomen willekeurige vrouw kijkt je onverwacht glimlachend recht in in de ogen. Een blik van verstandhouding, een minimaal moment van contact met een medeforens. En je lacht nog terug ook. Dat gebeurt je niet iedere dag in het forensenbestaan. Ik daal de trap af en verander van forens in een voorbijganger. Op het Lübeckplein begint de herfstschemering al in te zetten. Mijn weekend kan beginnen.

20131123-223130.jpg

2013-11-29T15:00:25+00:0029 november 2013|Treinleven, Van verstandhouding|

Vrouw van één seconde

Ik zag haar in een flits, maar de hele dag bleef ze in mijn hoofd. Waarom? Ze was een gewone vrouw op een gewone fiets. Gewoon wachtend op een passerende trein bij de overweg van de Groenekanseweg. Toch kon ik haar niet vergeten.

Ze hangt voorover over haar stuur. Met één arm ondersteunt ze haar gezicht. Ze ziet me niet. Natuurlijk ziet ze me niet. Ik zit in een trein. Ze ziet een roodwitte slagboom met daarachter een intercity die met een gang van 120 kilometer per uur de overweg passeert. Een vervelende onderbrekig van haar dagelijkse ochtendritje. Ingecalculeerd, dat wel, dus te laat op haar werk zal ze niet zijn door mijn trein.

Ik kan maar net haar lege blik ontwaren, verveeld, omdat ze elke dag over die verrekte Groenekanseweg fietst. Van Groenekan naar De Bilt, of misschien nog wel verder, naar Zeist of Driebergen. Verveeld, omdat de spoorbomen vaker dicht dan open zijn. Omdat het wachten een ritueel is geworden. Verveeld omdat ze nog niet helemaal wakker is, en de ochtenden al behoorlijk koud beginnen te worden, zo eind oktober.

Ik zag haar in een flits, maar een flits was genoeg. Ze liet me niet meer los die dag. Waar dacht ze aan? Waarom dacht ik aan haar? Het voorval deed me denken aan een gedicht van Piet Paaltjens: “Aan Rika”. Dit zijn de eerste twee coupletten:

Slechts éénmaal heb ik u gezien. Gij waart
Gezeten in een sneltrein, die den trein,
Waar ik mee reed, passeerde in volle vaart.
De kennismaking kon niet korter zijn.

En toch, zij duurde lang genoeg, om mij
Het eindloos levenspad met fletsen lach
Te doen vervolgen. Ach! geen enkel blij
Glimlachje liet ik meer, sinds ik u zag.

Rika. Zo heet ze dus. Rika uit Groenekan. De kennismaking kon niet korter zijn. Een moment van minder dan één seconde was bepalend voor de rest van de werkdag. Rika, ik kende haar niet maar ze hield me in de greep. In de avondspits kon ik een glimlach niet onderdrukken toen ik de Groenekanseweg weer passeerde. Een fletse lach. Het rode asfalt van de fietsstrook keek me heel kort vragend aan. Rika. Ik miste haar nu al.


20131103-160406.jpg

Foto: MstsRouteBouwers

Met dank aan Sanne.

2013-11-04T10:00:02+00:004 november 2013|Treinleven, Van verstandhouding|

Roestverzamelaars

Een wit busje stopt in de Jan van Galenstraat. Het is een politiebusje met een laadbak vol oude fietsen. Twee dienders stappen uit. Een Surinaamse man met nog zo’n echte bromsnor en zijn Hollandse collega, beiden van het lijvige soort. Het is duidelijk wat de bedoeling is.

Opschonen. Zuiveren. Verwijderen. Een edele taak.

Precies voor mijn terras is het leidend voorwerp gauw gevonden. Een krom wiel, platte banden en het frame bruin van de roest. Het wrak was mij totaal niet opgevallen, maar deze mannen hebben er duidelijk oog voor. Deze agenten stralen bovendien gezag uit, ook al zijn ze niet uit op een heterdaadje. De fietsen wachten immers wel. Maar toch, ze nemen hun taak uiterst serieus. De misstanden die kunnen ontstaan door de aanwezigheid van overbodige vergeten fietsen moeten koste wat kost worden voorkomen. In het belang van de stad, uiteraard. En laten we volk en vaderland niet vergeten.

De daad is snel verricht. Één agent staat wijdbeens op de bak, de ander ontfermt zich over de patient. Een klein slijptolletje doet zacht piepend zijn werk. Met een zwaai gaat het wrak door de lucht. Klaar, zou je zeggen. En de mannen stappen in, een portier slaat, het busje trekt op naar het volgende roestige slachtoffer.
Niet dus.

De agent pakt zijn zakcomputer en begint driftig gegevens in te toetsen. Zijn bromsnor trilt er een beetje bij, alsof hij elk moment kan verdwijnen in een flinke niesbui. Daarna pakt hij een compactcameraatje en begint het stuk roest uitgebreid op de gevoelige plaat vast te leggen, alsof er zojuist een misdaad is gepleegd, plaats delict: Jan van Galenstraat. De plaats waar de fiets was gestald wordt nog net niet met krijt gemarkeerd.

Dit alles gebeurt uiterst kalm. De diender wil er zeker van zijn dat elk detail van zijn patient is vastgelegd. Zorgvuldigheid gaat hier duidelijk voor snelheid. Kalmpjes haalt de agent een spin tevoorschijn, waarmee hij het wrak vastmaakt aan zijn medeslachtoffers. De mannen stappen in. Portieren slaan. Het busje trekt op. De Jan van Galenstraat is weer zoals hij was, zij het met één fiets minder. De dames op mijn terras keuvelen er niet minder om. Ieder zijn meug.

oudefiets

foto: Jacques Mounnezergues
Jacques Mounnezergues fotografeert fietsen in Amsterdam. Zijn verzameling is inmiddels indrukwekkend. Klik hier voor zijn Flickr-pagina.

2013-10-28T10:30:50+00:0028 oktober 2013|Het stalen ros|

Betekenis

De tijd geeft een plek betekenis. Neem nou Harderwijk. Het ligt om de hoek maar je komt er nooit. Ik denk vis. Ik denk Dolfinarium. En dat was het wel met Harderwijk. Mijn trein stopte er dit voorjaar volkomen onverwacht. Er was iets aan de hand. Het station was voor mij nog niet te zien, maar de voorkant van de trein zou ongetwijfeld langs een perron staan. Een ziekenauto was in aantocht om een onwel geworden man op te vangen.

De coupé wachtte af. Men keek gelaten voor zich uit of staarde verveeld in een telefoon. Ik keek naar buiten. Mijn uitzicht bestond uit een grote boom. Hij stond nét te ver weg om te kunnen zien met welke soort ik te maken had. Maar het was een mooie boom. Groot, symmetrisch en met een ronde kruin, voor zover ik dat vanachter het glas kon zien. De bloesem net uitgebloeid, een zee van groen. Iets wat half oktober al onvoorstelbaar ver weg lijkt.

Tussen de straat en het spoor ligt een stukje niemandsland zoals je dat zoveel ziet langs het spoor. Rozenbottelstruiken. Een frisgroen hek van firma Heras. Naast de boom een rijtje woningen uit de jaren zestig, bescheiden uitgevoerd met smalle kozijnen, maar met grote raampartijen die zowel begane grond als eerste verdieping beslaan. Raampartijen. Mooi woord is dat, raampartijen. Alsof het er elke dag feest is.

Het zou bij elkaar best aardig zijn als de regen er niet zijn troosteloze indruk op achterliet. Ik tuurde door het raam, waarop de schuine striemen plaats hadden gemaakt voor sijpelende streepjes die mijn beeld vervormden. De boom bibberde er een beetje van. Ik bekeek hem nog eens, hopend op een aanwijzing en een helder moment. Is het een beuk? eik? plataan? Ik kon er geen wijs uit worden. Ik gaf het op. Dan maar iets anders. Ik keek door de coupé heen naar de overkant. Een troosteloze parkeerplaats lag er nat te regenen. Mijn wereld werd kleiner en kleiner en ik dacht aan een gedichtje van Annette de Vlieger (Het Genietschap)

“elke doorkijk benemend
maken dikke stromen regen
het treinraam tot wereld”

Alsof het loslaten van mijn aandacht een teken was, werd de motor weer aangezet. Met een licht schokje kwam de trein weer in beweging. Harderwijk gleed langzaam onder mij vandaan.

De boom en de raampartijen staren mij nu regelmatig aan, ook al passeert mijn trein met een flinke gang de grote bocht bij station Harderwijk. Telkens denk ik aan die troosteloze middag in mei. Een middag die een man misschien fataal werd en waarop een gewone boom in een gewone straat voor mij bijzonder werd. De tijd geeft een plek betekenis.

foto: Gerard Stolk

foto: Gerard Stolk

2013-10-21T10:00:14+00:0021 oktober 2013|Straattheater, Treinleven|

Rusland in Nederland

Voor mooie namen moet je in Drenthe zijn. Ruinen bijvoorbeeld. Prachtige naam. Doet meteen denken aan landerijen, bosranden en knisperende fietspaden. En wat te denken van het Dwingelderveld, met vlakbij het buurtschap Lhee? Je wilt het liefst in de auto springen en erheen rijden. Proeven hoe de krentenbollen van de lokale bakker smaken. Een krant kopen in Dwingeloo. Je weet wel.

De veenontginning heeft ook mooie namen opgeleverd. Hoekige namen, tijdens de ontginning ter plekke gegeven door de opzichter van dienst, die ook niet wist hoe die boederijen verderop in het veld heetten. Zo kon het gebeuren dat een gehucht ineens Pesse of Zwartschaap genoemd werd. Of Nieuw Moscou. Of Siberië, want ook in Drenthe was diepdonkerrood de kleur van de veenarbeiders en bovendien waren de omstandigheden allerminst om over naar huis te schrijven.

Nieuw Moscou. Een gehucht, zes boerderijen onder de rook van Hollandscheveld. Naar verluid kwam er een Rus wonen die er een nieuw leven wilde opbouwen en zo kwam het aan zijn naam. Hoe zou het er zijn? Zou Lenin er nog op de schoorsteenmantel staan? En dan Siberië. Ik was ooit met mijn vader in Siberië. We reden door Drenthe en fietsten de dorpen aan elkaar als kralen aan een ketting. Koekange. Nieuw Balinge. Geesbrug. Zwinderen. Dorpen met zingende namen.

We kwamen van Pesse en de Boerenveensche plassen. Links van ons de rookpluimen van de VAM en rechts de industrie van Hoogeveen. Siberië lag op onze route, de weg tussen Stuifzand en Tiendeveen. Een straatnaambordje was niet te vinden. Het enige dat wij hadden was een kaart met een klein slingerend weggetje erop. Is dat de weg naar Tiendeveen en Nieuw Balinge?

De man die wij de weg vroegen, was oud en leek nergens heen te gaan. Midden in het open veld bleef hij staan om ons op te wachten. Ondanks de warmte droeg hij een pet, zo’n boerenpet die pas de kop opduikt als je ver voorbij Amersfoort de Randstad uit bent. Zo één die daarom af en toe helemaal hip is. Ik moet opeens aan Giel Beelen denken die in zijn eentje die pet weer cultiveerde.

Slechts één weg waren wij van Tiendeveen verwijderd. ‘Maar het is een weg die nogal bochtig is’, riep de man. We bedankten hem en sloegen ferm linksaf. Tiendeveen lonkte. We namen de eerste bocht en het voelde heerlijk. Soms is een bochtige weg precies wat je nodig hebt om verder te komen.

20131010-212829.jpg

2013-10-14T10:00:41+00:0014 oktober 2013|De vooruitgang, Straattheater|

Berlicum

Op het Mercuriusplein in Berlicum is het een drukte van belang. Het is zaterdagmorgen, Berlicum doet boodschappen. Het plein staat vol met auto’s, glanzend in de zon. Een bescheiden carillon in de hoek. Daarachter het geel van de Jumbo. Logisch. Veghel, waar het hoofdkantoor van de goedkoopste van Nederland staat, ligt om de hoek. Hier verwacht je in elk dorp met een kerk ook een gele supermarkt.

Toch is niets wat het lijkt. Dagelijks scheuren tientallen vrachtwagens de N279 af, vanuit Veghel langs Heeswijk, Middelrode en Berlicum op weg naar Den Bosch, naar de A2. Naar de Randstad. De Brabantse familiebedrijf wordt groter en groter. Tot aan de Waddeneilanden toe prijkt het geel langs straten en pleinen. En het lijkt niet te stoppen nu ook C1000 is overgenomen.

Maar pas sinds kort slaat er één vrachtwagen van de N279 rechtsaf om de Jumbo aan het Mercuriusplein te bevoorraden. Pas geleden was dit nog een Super de Boer, het merk dat inmiddels ter ziele is, zoals inmiddels alle supermarkten van Laurus. Ach ja, Laurus. Het rood van de Edah. Het groen van de Konmar. De supermarktoorlog. Dat waren nog eens tijden.

Terug naar Berlicum. Rondom de Jumbo zitten kleine winkels van het traditionele soort. Berlicum is zo’n dorp waar de lokale middenstand nog weet te overleven, tegen beter weten in. Voor de worst gaan de Balkumers, want zo heten de mensen hier, naar Keurslager Reinier Hol. Voor een nieuwe broek naar De Graaf, voor het fruit naar Versendaal. Den Bosch is verder weg dan ooit.

Voor slagerij Hol staat een beeld: het Boerke van Balkum. Een klein gedrongen mannetje met een pet. Een mènneke. Het boerke is een geschenk van bedrijfsleven en inwoners staat er op de plaquette. Een kado van Balkum voor Balkum. Men vond gewoon dat een beeld op deze plek niet zou misstaan. Een beeld dat de ‘lokale identiteit’ moest verbeelden, zoals beleidsmakers dat zo mooi kunnen zeggen. De Balkumers kozen voor een boerke. Een simpel mènneke dat doet denken aan vroeger, toen Brabanders en boeren nog synoniemen waren.

Hij leunt een tikje achterover, in een houding alsof hij elk moment met zijn duimen zijn bretels kan laten springen. Voor zijn bierbuik houdt hij een schop. Één hand nonchalant in de broekzak. Het boerke staart glazig voor zich uit, alsof de landerijen nog voor ‘m liggen. Ik wacht tot hij in plat Brabants een opmerking over het weer zal maken. Ik draai me om om te zien waar het boerke heenkijkt. Het is de ingang van de Jumbo.

20131007-095845.jpg

2013-10-07T09:52:48+00:007 oktober 2013|De vooruitgang|

Spiegel langs het spoor

Almere-Buiten. De naam zegt het al: een buitenwijk van Almere. Jarenlang reed ik met de trein door Almere en zag de stad groeien. Wijk na wijk vloog uit de grond. Station na station werd geopend. Bij elke treinreis zag het er weer anders uit. Brede dreven en busbanen wisselen af met frisrode fietspaden en kanalen, in Almere vaarten genoemd. Daartussen de eindeloze rijen woningen in woonwijken met namen als ’tussen de vaarten’. Men moest toch wat daar in Almere. Er kwamen ook zo snel straten en wijken bij.

Te midden van al die expansiedrift en verandering heeft een mens behoefte aan bakens. Vertrouwde plekken. Herkenningspunten. Almere-Buiten heeft dat. De zeildoeken torentjes en de verlichte kunstmaan van winkelcentrum DoeMere. De rode flats van de Regenboogbuurt die vanaf de snelweg zo mooi te zien zijn. Een rij witbakstenen woningen met geschilderde garages.

Rijtjeswoningen? In Almere-Buiten staat een wel heel bijzonder rijtje. Ergens langs het spoor hebben een aantal mensen begin jaren ’90 een trein op hun garagedeuren geschilderd. Een ouderwetse dubbeldekker, verdeeld over een stuk of zes garages. Op één garagedeur staat zelfs in wit-blauw de tekst “Delta Lloyd”, de verzekeraar die in die tijd met zijn naam op alle Dubbeldekkers prijkte.

Omdat meerdere garages meededen met het project leek het alsof je vanuit de trein in een grote spiegel keek. Dat deze werd onderbroken door randjes friswitte bakstenen, brandgangen, opritten, caravans en pas geplante conifeertjes mocht de pret niet drukken. Er ging een naief enthousiasme vanuit. Hoewel de meeste mensen die langs een spoorlijn wonen in het algemeen klagen over de voorbijrazende treinen of deze achteloos negeren, werden de dubbeldekkers hier verwelkomd. ‘Eindelijk horen we erbij, is de wereld voor ons ontsloten en is Amsterdam weer een stukje dichterbij komen te liggen’, leken de garages te zeggen. De pioniersgeest straalt er nog vanaf.

Want ja, ze zijn er nog steeds, die geelblauwe garages. Hoewel de treinen van NS al lang en breed overgeschilderd zijn en het geel geler is geworden, het blauw blauwer en Delta Lloyd zijn contract met NS allang heeft verbroken, is daar in Almere-Buiten nog steeds te zien hoe het was in die begindagen van de Flevolijn. In de tijd dat de stations nog spik en span waren en de rails nog niet verroest. Ik vraag me af of de garages inmiddels zijn verheven tot gemeentelijk monument als blijk van de polderpioniersgeest. In elk geval is de bomenrij langs het spoor ervoor onderbroken en kunnen de treinreizigers, inmiddels gezeten in grote intercity’s van Groningen tot Vlissingen, nog elke dag even in een spiegeltje kijken. Sinds de komst van de Hanzelijn is de wereld voor Almere weer groter geworden. En de garages in Almere-Buiten? Die worden meer en meer een herinnering aan die eerste pioniersdagen.

IMG_0591

2013-09-30T10:30:07+00:0030 september 2013|Treinleven|

In het gelid

Maandagochtend, de Dappermarkt bouwt op. Een lange slinger van kramen vult de Dapperstraat. Telefoonhoesjes en panty’s komen tevoorschijn uit dozen en kisten. Hier en daar klinkt al zacht muziek, maar vele kramen zijn nog leeg. Werknemers zitten met bungelende teenslippers verveeld te wachten tot hun baas en het te verkopen goed arriveert. Het zijn zonder uitzondering mannen. Mannen met petten. Mannen met snorren. Mannen met grijs haar in een staart. Mannen met grote, knoestige handen. De mannen van de markt, wat moet de Dappermarkt zonder hen?

Op het terras van McDonalds slaan de vaste gasten het ritueel van het opbouwen gade onder het genot van een kopje goedkope koffie. Ondertussen wordt er zacht gepraat. Een man op een scooter komt aangereden en verstoort de rust. ‘Effe lachen Appie!’ roept hij luidkeels en hij grijnst erbij zoals dat alleen lukt als je goed uitgeslapen bent.

Appie staat met zijn groentekraam op de hoek recht voor het terras. Hij heeft kort licht grijzend haar en een vlotte spijkerbroek. Zijn kraam is als een van de weinigen al piekfijn op orde. De bakjes aardbeien keurig in het gelid, de prei stram rechtop. De spitskolen met de punt omhoog. Appie neemt zijn zaken serieus, dat zie je zo. Hij reageert niet op de man op de scooter. In plaats daarvan loopt hij naar zijn Mitsubishi Pajero en haalt hij geroutineerd nog wat overbekende blauwe marktkratjes uit de glimmend zwarte MPV. De achterbank staat er vol mee. De peren en aubergines detoneren flink in zo’n moderne auto. En de auto zelf is ook een vreemde eend in de bijt te midden van alle verroeste busjes en aanhangers tussen de kramen.

Na een minuut of vijf te hebben toegekeken, besluit de man op de scooter weer te gaan. Er is weinig gezegd. Hij draait zijn scooter en onder een gelaten ‘sorry Appie’ vertrekt hij weer. Appie kijkt niet op of om en legt nog wat trossen bananen recht. Hem kan niets gebeuren. Hij is klaar voor weer een dag op de Dappermarkt. Er zullen nog heel wat mannen op scooters passeren vandaag.

2013-09-23T10:15:20+00:0023 september 2013|Straattheater|

Er hangt iets in de lucht

Het is zondagmiddag en de lucht betrekt boven het Kaaiplein in Oude-Tonge, één van de grotere plaatsen op Goeree-Overflakkee. Er zit regen in de lucht, dat merk je aan alles. De wolken krijgen donkergrijze randen en rollen razend langs de hemel. Zij die nog op straat zijn, versnellen hun pas. Er gaat iets gebeuren, er hangt iets in de lucht. Ik mag die sfeer wel, zo verwachtingsvol en tegelijk gelaten, want er iets aan veranderen kun je toch niet.

Het Kaaiplein is het centrale plein van Oude-Tonge. Vroeger was hier de havenkom. Pakhuisjes herinneren aan levendige handel. De handelskade verderop ligt braak, in afwachting van nieuwe appartementencomplexen. Een enkele kroeg en hotel-restaurant zorgen voor een beetje reuring. Langs het Kaaiplein ligt het overblijfsel van de haven: een smalle vaart vol bootjes die Oude-Tonge met het water, het Volkerrak, verbindt. Halverwege de vaart ligt een slapersdijk waarin een smalle en diepe sluis ligt weg te roesten. Daarachter gaat de vaart over in wat ecologen een watergang zouden noemen. De natuur tiert er welig. tussen het riet is het watertje nog net breed genoeg voor de motorjachten uit het dorp. Een stukje verderop ligt de dijk, de waker, die Oude-Tonge het zicht op het water ontneemt, onderbroken door een nog smallere en diepere sluis. Het laatste beetje haven-gevoel dat er nog was ebt weg. De strijd tegen het water wint het van folklore.

Ik loop vanaf het Kaaiplein langs de kroegen de Voorstraat in. Aan het einde van de straat doemt de Hervormde kerk op, een kloek gebouw met een flink verzakte toren. Het is inmiddels kwart voor zes. Uit alle hoeken en gaten komen de kerkgangers tevoorschijn. De heren in pak, de dames met hoed. Één voor één verdwijnen ze de door de zijdeur, ook al flink verzakt, de kerk in. Een Hyundai I10, type koekblik, stopt voor de kerk en levert nog drie laatkomers af. Het zijn dames op leeftijd. Een voor een stappen ze uit, zetten ze de hoed op en schuifelen ze de kerk in. Het duurt nog een minuut of twee en dan zet het orgel in. De muziek walst door de Voorstraat, maar op straat kun je een speld horen vallen. De eerste regendruppels kleuren de klinkers. Oude-Tonge laat het gelaten over zich heen komen.

20130915-211140.jpg

2013-09-16T09:30:28+00:0016 september 2013|Straattheater|