Op de brug over de IJssel

Ik ben een passant op de IJsselbrug, de nieuwe rode Hanzeboog, die sierlijk en fel het zomerse palet van groen en blauw doorsnijdt. Ik zie het kleine veer vanuit Hattem behoedzaam draaien om stroomopwaarts aan te kunnen leggen. Ik zie het geweld van graafmachines, die stukje bij beetje de nieuwe contouren van de Buitenwaarden prijsgeven: nevengeulen, modderpoelen, kades en graslanden. Ik hoor het zoeven van de auto’s en treinen over oude en nieuwe bruggen van staal en beton. Het water, die grens van weleer, heeft voor hen geen betekenis meer. Ik zie de koeien uit de landschappen van Voerman, kalm kauwend met hun blik op de oneindige uiterwaard, zonder enig benul van de wereld achter de dijken. Ik zie de zondagse recreanten fietsend in optocht over de dijk naar dorpen als Schelle en Oldeneel. Ik zie de masten van de bootjes gedwee zij aan zij in de haven van Hattem met op de achtergrond de karakteristieke kerktoren. En te midden van dat alles, machtig en groot, zie ik de rivier langzaam de bocht nemen om de Hoenwaard, kalm kabbelend de oude zandwinput passerend, om verder te reizen naar Katerveer, Kampen en Keteldiep.

Die brede rivier die traag door oneindig laagland gaat. Die onzichtbare rivier met zijn brede uiterwaarden,nevengeulen, ooibossen en graslanden. Die meanderende rivier die Hollandse Hanzesteden verbindt en een grens vormt voor iedereen voor wie ramen en deuren los zijn in plaats van open. Die dreigende rivier die ’s winters klotsend aan de kades van Deventer en Kampen staat. Die verwoestende rivier die elk jaar de modder, strootjes, het gras, het afval en wat niet al in de afrasteringen op de uiterwaard achterlaat, de sporen van de allesverzwelgende kracht van het water. Die troostende rivier die er altijd is om uit te waaien, geruststellend constant. Die rivier die altijd komt en altijd gaat.

Dat is mijn rivier.

2014-08-04T10:00:22+00:004 augustus 2014|Ongepland Nederland|

Schaduwzijde van automatisering

Hij is onderweg naar de SOS-paal op het perron: een futuristisch ogende grijze zuil met rode en blauwe knoppen. Hij drukt op een knop en wacht. Het duurt lang. Eenzaam staat hij in de zon terwijl elke paar seconden het geluid klinkt dat om geduld vraagt.
Kaki broek, groene trui, sandalen en een hoedje. De man is zeker achter in de zeventig. Het is zaterdagavond, de zomerzon schittert in het mozaïek van letters die vertellen waar we zijn: station Ommen. Onder het mozaïek domineren de grote rode parasols van het koffiemerk ‘Segafredo’. Aan een tafeltje zit de serveerster voor zich uit te staren. Soms glimlacht ze even.

Geduld, dat heeft de man wel. Rustig kijkt hij om zich heen. Ongetwijfeld denkt hij aan de tijd dat er hier in Ommen nog een loket was, waar je papieren kaartjes kon kopen. En waar je, wanneer je niet precies wist hoe laat jouw trein naar Zwolle vertrok, dat nog gewoon kon vragen aan een vriendelijke meneer met een pet achter dat loket. Maar het loket werd vervangen door een kaartautomaat. En de meneer met pet maakte plaats voor een zuil met drukknoppen. Ach, zo gaan die dingen.

Er is contact.

De man begint in het luchtledige te praten. Hij heeft zijn fototoestel in de trein laten liggen. De damesstem uit de zuil (waarom is dat toch altijd een dame?) rept over een opsporingsformulier dat gedownload kan worden van het internet. “Gedownload?”, haalt de man zijn schouders op. Ook heeft ze het over gevonden voorwerpen in Zwolle en Emmen, de eindstations van dit traject. Spullen blijven daar vijf dagen bewaard, waarna ze naar het ‘Centraal Bureau Gevonden Goed’ in Utrecht vertrekken.

Teleurgesteld schuifelt de man weer over het spoor. Hij passeert de cafetaria die de plaats van het loket in het stationsgebouw heeft ingenomen. De serveerster – nog altijd werkeloos aan haar tafeltje – bekijkt hoe hij haar zaakje nadert. Elk tafeltje heeft ze keurig voorzien van servet, bloemetje en zoutvaatje. Wanneer de man langsloopt, staat ze op en zet ze nog wat bloemstukjes recht. “En, komt uw trein er zo aan, meneer?” De man knikt en groet de dame met zijn hoed. Er schuift een wolk voor de zon aan de roodgekleurde hemel.

Zwolle en Emmen lijken verder weg dan ooit.

Deze column is geredigeerd door Martin Janssen en geplaatst op zijn site Verhalen op het spoor.

Bovenstaande foto van het mozaiek is van E.Wolters zie www.stationsweb.nl.

2014-07-28T10:00:31+00:0028 juli 2014|De vooruitgang|

Driepootje

Een groene Peugeot 107 snort langs een lange rij diagonaal geparkeerde auto’s en stopt abrupt. Een gedrongen vrouwtje stapt uit en loopt kordaat voor de auto langs. Ze bukt bij het driepootje dat het eerste van een lange rij lege parkeerplaatsen afgrendelt.

Ze staat voor een gehavend flatgebouw. Forensen lopen af en aan naar de sneltram. Fietsers kruisen elkaar over het plaveisel vol littekens. Een bleek zomerzonnetje weerkaatst op de zwarte taxi’s. Het is maandagochtend op het Utrechtse Jaarbeursplein, een uur of acht.

Het driepootje. Een eenvoudig stalen ding dat ervoor zorgt dat de parkeerplaats erachter toekomt aan zijn enige eigenaar, de houder van de sleutel van het hangslotje dat halverwege het middelste pootje hangt. Een simpele vinding, maar uiterst effectief. Wie zou er op het idee gekomen zijn? En heet het eigenlijk wel een driepootje? Vast niet. Buitenlui zouden het zomaar kunnen verwarren met allerhande krukjes, statieven of kampeergerei en dan zijn de problemen vast niet te overzien.

Met het sleuteltje doet de vrouw het driepootje omlaag. Het staal stribbelt tegen, en dan ineens geeft het mee. Voorzichtig buigen de drie vierkante pootjes naar de grond. Staal schuift langs staal. De vrouw buigt mee. Hoe verder het staal in elkaar glijdt, hoe strakker de kokerrok om haar heupen spant. Op een paar meter afstand kijkt haar Peugeotje eenzaam toe. Een overvolle sneltram besluit te vertrekken.

Mijn gedachten gaan naar het driepootje dat ik in mijn jeugd elke dag tegenkwam op de weg van huis naar school. De bewoner van het hoekhuis had het op zijn eigen oprit gemaakt. De reden was vooral zijn Fonkelhagelnieuwe Ford Fiesta. De auto was zo nieuw dat onder de metallic blauwe lak een nummerbord van het nieuwe type prijkte, met vier letters en twee cijfers. Iets met D’s en B’s: een novum in de wijk dat diep respect afdwong. Terecht dus dat de eigenaar zijn nieuwe karretje graag op zijn eigen oprit had staan. Hij kon er vast uren naar kijken. Het driepootje leek mij daarom volkomen logisch, al was het een raar gezicht zo op een oprit midden in een jaren ’70-woonwijk.

De vrouw loopt terug en kruipt achter het stuur. In één vloeiende maar rappe beweging draait ze het Franse karretje op zijn plaats. Het linkerachterwiel pikt nog net een randje staal van het liggende driepootje mee. Een hol geluid klinkt. Niemand lijkt zich er druk om te maken. Vanuit de tram zie ik nog net hoe de vrouw het driepootje weer overeind zet. Een onnodige daad, maar het is haar vergeven. De dag is nog lang.

20140709-214246.jpg

2014-07-21T10:00:38+00:0021 juli 2014|Straattheater|

Gebbetje van beton

Hoe zou het ondertussen in Zoetermeer zijn? De meeste landgenoten zullen er vooral voorbijrijden over de A12. Maar ook op de snelweg is de Haagse slaapstad niet te missen. Zoetermeer heeft namelijk de Nelson Mandelabrug. Een flink gevaarte met veel beton, ronde vormen en een glazen kap, dwars over de snelweg heengelegd. Een brug die wel even indruk maakt. Niet te missen, zo tussen de kassen van Bleiswijk en het Prins Clausplein in, net zoals de man waarnaar hij is vernoemd overigens.

De brug werd aangelegd voor de Floriade van 1992, die toen aan de zuidkant van de A12 was aangelegd. Aan de stadskant lag al een Afrikaweg, dus de keuze voor de Zuidafrikaanse held, die toen pas twee jaar vrij was en volop bouwde aan zijn land, lag voor de hand. Een andere relatie tussen de betonnen ronde vormen en Mandela zelf is er op het eerste gezicht niet, dus ga ik op zoek naar aanwijzingen over de naamgeving. Misschien verbeeldt de brug de gang van de grauwe jaren ’70-samenleving naar het bloemrijke paradijs van de Floriade? In dat geval heeft de brug zijn figuurlijke functie verloren: op het Floriadeterrein is ergens in de jaren ’90 een knots van een woonwijk verrezen: Rokkeveen. Zoetermeer gaat gewoon verder waar het gebleven was, maar dan aan de andere kant van de A12.

Zoetermeer is trouwens niet de enige. In Utrecht heb je ook een Nelson Mandelabrug. In niets lijkt deze op zijn Zoetermeerse collega. Een flets mintgroene ophaalcontructie in de Van Zijstweg, een lelijke verkeersweg achter de Jaarbeurs. Op de brug is het zwart-geel-groen van het ANC aangebracht als een vlaggetje. Daarin de naam van de Afrikaanse leider. Het vloekt bij het mintgroen van het koele staal. Een brug die de status van Mandela eigenlijk niet waard is.

En dan heb je nog de Mandelabrug in Arnhem. Een kloeke brug die je het drukke centrum uit voert en uitzicht biedt op de uiterwaarden van de Rijn. Het serieuze bruggenwerk. Een lange overspanning die het Hollandse rivierenlandschap doorsnijdt, midden in de stad. In Arnhem weten ze wel hoe belangrijk bruggen zijn. Daarmee vergeleken steekt zelfs het Zoetermeerse exemplaar schril af. Bijna grappig met die ronde vormen. Een gebbetje van glas en beton.

Alhoewel, dat Zoetermeerse gebbetje overspant wel ongeveer alle soorten infrastructuur die je kunt verzinnen. Snelweg, spoorlijn, metrolijn, twee stadswegen en een paar slootjes. De brug trekt zich er niets van aan, en gaat overal gewoon overheen. Een verbindende factor in zijn typerende eigen stijl. Een mooiere verwijzing naar Mandela is er volgens mij niet.

20140709-205655.jpg

20140513-073700.jpg

2014-07-14T10:00:59+00:0014 juli 2014|De vooruitgang, Ongepland Nederland|

In de mode (?)

Wat is er toch aan de hand met de Primark? Het ene moment heb je er nooit van gehoord, en het andere moment zie en hoor je de Primark overal. Het doet me denken aan de manier waarop eind jaren negentig heel Nederland ‘Hi’ werd. Vanuit het niets was daar ineens het Hi-mobieltje. Inmiddels niet meer weg te denken uit het telefoonlandschap. Hadden we toen Hi, nu is er Primark.

Ik tref de Primark in Almere. De keten huist hier in een groot hoekig gebouw aan de rand van het Stationsplein, een voor polderbegrippen besloten pleintje tussen het station en het winkelcentrum van de nieuwbakken stad. In het midden twee rijen fonteintjes, die afwisselend hoog, laag, aan en uit zijn. Speels water. Daaromheen blokkerige houten bankjes die het plein een moderne aanblik geven. Vrouwen met tassen vol kleding snellen mij voorbij in de richting van het station. Zijn ze de veertig gepasseerd dan gaan ze vergezeld van niets meer dan een rieten tas of iets anders praktisch. Zijn ze rond de twintig, dan bewegen ze in groepen. De polsen zwaar van de plastic tassen van de hippe modeketens.

Als ik binnen ben, wordt het mij snel duidelijk. De Primark is een kledingwinkel waar hippe kleding niet al te duur verkocht wordt. Niet zo raar dus dat gewone Hollandse meisjes razend enthousiast zijn. In grote roedels zwalken ze door de binnensteden, op zoek naar ’s lands nieuwste hippe aanwinst. In de jaren ’80 had je C&A, later waren het de Zweden met H&M en nu heb je Primark. Daar komt het ongeveer op neer. Met dat verschil dat er nog maar zeven Primarks zijn in ons land, al zal dat aantal vast snel groeien. Deze modewinkel is namelijk in de mode. Oftewel hot, hip, of trendy. Ook de benaming of iets in de mode is, is op zichzelf aan mode onderhevig. Zo gaat dat tegenwoordig.

Onverrichterzake loop ik winkel weer uit. Op het plein bij de fontein zitten een aantal dames uit te blazen van hun bezoek aan de modezaak verderop. Hippe dames. Zonnebrillen, rokjes. Ze evalueren hun aankopen, met allemaal een kartonnen Primark-tas tussen de benen. Ze zitten op één van de grote blokbanken, die als grote voordeel heeft dat er veel mensen tegelijk op passen. Ineens verlang ik terug naar de tijd dat een bankje nog gewoon uit vier plankjes en twee betonnen poten bestond. Waar je ook kwam, overal dezelfde simpele bankjes. De confectie van de straat. Maar ja, dat was ook de tijd dat je voor een betaalbare broek of jas alleen bij de C&A terecht kon. Tijden veranderen. En alles verandert mee.

2014-07-07T10:00:36+00:007 juli 2014|Straattheater|

Ter Pelkwijkpark

Het Ter Pelkwijkpark is geen park maar een straat vlakbij het Kerkbrugje, aan de rand van het centrum van Zwolle. Er staan chique onderkomens waar voornamelijk bedrijven in gevestigd zijn. Even verderop is er een grasveld zonder naam. Hoe klein ook, het grasveldje heeft alles wat het Vondelpark ook heeft. Er staan een paar grote bomen, er is een bloemenperkje, een wandelpad en er is water op over uit te kijken. Mooi. Meer heeft een mens niet nodig. Mocht dat toch te weinig zijn, dan zijn er nog altijd de passerende fietsers die het Kerkbrugje oversteken.

Is dit soms het echte Ter Pelkwijkpark?

Aan de rand van het veldje staat het oorlogsmonument: een halfhurkende man die herinnert aan de Zwolse gevallenen. Hier wordt de jaarlijkse dodenherdenking gevierd. Elk jaar wordt die aangekondigd als “op het grasveld bij het Ter Pelkwijkpark”. Het veldje mag kennelijk de naam park niet dragen.

Als de eerste warme voorjaarsdag zich aankondigt strijken jongeren er neer, de chips en cola of iets sterkers bij de hand. De fietsers op het Kerkbrugje geven hun ogen goed de kost. Op de hoek bij de Wilhelminasingel staat de Viskraam van Timmerman. Ernaast staat een man in de klassieke haring-pose. Een paar kinderen van een jaar of tien spelen in het bloemperk bij het monument. Een jonge vader rent achter zijn zoontje aan, de bijbehorende moeder kijkt onder een eikenboom toe met de kleinste op schoot. Ach, iedereen heeft zo zijn eigen geluk.

Verderop zit een verliefd stelletje, hevig verdiept in elkaar. De fietsen nonchalant naast zich neergegooid. Ik zie het voor me: fietsend op de Wilhelminasingel worden gretige blikken uitgewisseld, tegelijk zoekend naar een goede gelegenheid om elkaar eens stevig beet te pakken en van de liefde te genieten. Gelukkig is daar het grasveld, en hop! Daar sturen twee fietsen eensgezind het gras in. Wat had ik hun entree graag gezien. Maar een mens is nooit op het juiste moment ter plaatse. Of met de woorden van Martin Bril: je mist meer dan je meemaakt.

foto: Jan Stockhorst
foto: Jan Stockhorst

2014-06-30T10:00:49+00:0030 juni 2014|Straattheater|

Haring en poëzie

Hij is er weer, de nieuwe haring. Trots geveild in Scheveningen en vervoerd naar alle uithoeken van het land. Ik tref de nieuwe haring op de Markt in Den Bosch. De Markt is een perfecte driehoek middenin het centrum, dat ook een driehoek is. Op de hoeken van de markt beginnen de straten die naar de uiterste hoeken van het centrum leiden: de Vughterstraat, de Hoge Steenweg, de Hinthamerstraat. Aan het begin van elke straat staat een viskraam. Zo kan het zomaar dat er drie viskramen staan op de grote markt van Den Bosch. En alledrie verkopen ze de nieuwe haring. Jawel.

Aan de kant van de Hoge Steenweg staan de gebroeders Krol. Hier gaat het er gemoedelijk aan toe. Voor de kar staat een bord met de tekst ‘papa mag ik kibbeling?’ De twee jongemannen die de verkoop doen hebben het liefkozend over ‘kibbelingetjes’. Op de vitrine staat een enorme pot met uit de kluiten gewassen zure bommen. De mannen weten wat lekker is. Achterin hangt een oranje postertje met de tekst “en in de rust… haring scoren”. Ook de vissector is in wk-sferen. Prima kar, de jongens van Krol. Ik wilde dat ik uit de Hoge Steenweg was komen lopen. Dan had ik de andere karren niet eens gezien.

Dan de kant van de Vughterstraat. Die wordt bediend door de zeevishandel van Henk Huiskes. Henk is een gedrongen veertiger met kort haar. Hij staat wat sceptisch broodjes paling te smeren en lijkt meer te praten dan dat hij verkoopt. Misschien komt dat omdat de Vughterstraat zelf ook al een viswinkel heeft: Gepkes-Ernst. Toch draaien de zaken prima. Er is aardig wat aanloop. Henk houdt van rijmelarij. ‘Vis van Henk, da’s een geschenk’ en ‘met deze paling neem ik u niet in de maling’ staat er op de kar geschilderd. Hij kan er wat van, die Henk.

Tot slot de Hinthamerstraat. Aan die kant staat, behoedzaam geparkeerd naast de fontein, de kraam van de Gepkens-Ernst. Dat is de winkel uit de Vughterstraat. Die lijkt het qua klantenbereik dus het beste voor elkaar te hebben. Zou Henk deze plek begeren? Een vrouw heft haar rechterarm om te beginnen aan haar vers gekochte versnapering. De haring bungelt tegen de donkerblauwe namiddaglucht. De drie jongedames in verschoten blauwe poloshirtjes kijken van achter de toonbank opgewekt hoe de klant de Hollandse Nieuwe door de uitjes schuift, de lucht in stuurt en daarna langzaam in de keel laat verdwijnen. Aan de balie hangt een gedicht: de levensbeschouwing van een haring heet het.

De vrouw veegt met een servet haar stevige mond af, knikt de verkoopsters toe en beent de Hinthamerstraat in. Ik kijk haar na en ineens weet ik zeker dat ze het gedicht niet eens heeft gezien. En ze heeft gelijk: over nieuwe haring moet je niet praten, dichten of rijmen. Nieuwe haring moet je eten.

Lees ook: Boerke van Balkum

Lees ook: Geertruidenberg

Lees ook: Zichtbaar kattenkwaad

2014-06-23T10:00:17+00:0023 juni 2014|Straattheater|

Gelukje

Je hebt bussen die je mist en bussen die je haalt. Ik zat in een bus van de laatste categorie. Geen beter gevoel dan een gehaalde bus. Ook al heb je ruim de tijd, toch voelt het als een kleine overwinning. Die bus reed daar. En ik stond daar. Op tijd. Ik heb ’t ‘m weer geflikt.

Het is donderdagmiddag en de zon schijnt uitbundig. Mijn bus zit goed vol. Forensen kijken langs elkaar heen uit het raam of op hun telefoon. Utrecht glijdt aan mij voorbij. Het overwinningsgevoel ebt weg. Ineens is het vanzelfsprekend dat ik in deze bus Utrecht doorkruis. Dit is mijn bus, alsof het nooit anders is geweest.

Bij de volgende halte staat een nieuwe groep reizigers klaar. Soepel glijden de chipkaarten langs de lezer. De chauffeur begroet elke forens enthousiast. Juist op het moment dat hij de deuren wil sluiten komen ze aanrennen: twee meisjes van een jaar of twintig. De een blond, de ander gitzwart. De één een rugzakje, de ander een viool. Ze rennen niet, maar ze stormen op de bus af, alsof hun leven ervan af hangt.

De chauffeur wacht en laat de meisjes binnen, de vriendelijkheid zelve. Opluchting alom. Blije gezichten, stralend van euforie: hún bus. Ze hebben hem toch maar mooi gehaald. Maar heel lang wordt er niet bij het moment stilgestaan. Er wordt gerept over het halen van treinen. Misschien lukt het nog wel, dat zou prachtig zijn. De bus maakt een bocht en de zon schijnt even volop in de gezichten van de jonge meiden. Het leven hangt van gelukjes aan elkaar.

2014-06-20T12:52:40+00:0020 juni 2014|Treinleven|

Thuisreis

‘Goed stilzitten jongen, als je beweegt ga je vallen!’ In de Wismarstraat in Zwolle staat de vader met zijn zoons, drie jongens met onschuldig blond haar. Zijn fiets, een zilvergrijs yuppenmodelletje, staat midden op straat geparkeerd. De oudste van de drie jongens heeft wiebelig plaatsgenomen op het stuurzitje, normaliter het domein van de jongste. De middelste en de jongste hebben ieder een eigen fiets, een stoere kindermountainbike. Het kinderzitje bij vader achterop is leeg. Een kinderrugzak bungelt er troosteloos aan.

De zon schijnt zoals die alleen op een warme namiddag schijnen kan. De vader veegt het zweet van zijn voorhoofd. Grote plekken sieren zijn witte overhemd bij de oksels. Daaronder het zwarte krijtstreepje en de strak gepoetste schoenen. Hij zucht en schudt zijn krullen nog eens flink op voordat hij de jongste op de fiets hijst. Aan alles zie je dat hij er geen zin in heeft, dit gedoe. Hiij wil naar huis, aan de karbonade en daarna een zomeravond met een glaasje wijn in de tuin. Hij verlangt er nu al naar.

De oudste zit er beteuterd bij. Hij wil wel protesteren, maar kan niet. Hij kan elk moment met fiets en al tegen de grond gaan. Met geknepen oogjes kijkt hij strak vooruit. Het kan van de ingehouden woede zijn of van de namiddagzon, dat is niet helemaal duidelijk. De middelste kijkt verveeld rond. Hij zit hier ook niet op te wachten, en kan natuurlijk al lang alleen naar huis fietsen. Maar hij wacht geduldig af.

Glimlachend sla ik het tafereel gade, halt houdend in de buurt van de fiets om deze op te vangen als het misgaat. Vader geeft nu instructies. De jongste krijgt een duw in de rug mee en gaat dan onzeker op weg. Terwijl vader hem nakijkt kruisen onze blikken elkaar, maar er is geen contact. De blik van verstandhouding blijft uit.
Zonde.
De man is niet meer in staat tot relativerende blikken. Waarschijnlijk is hij al lang in gedachten bij zijn vrouw, die ongetwijfeld een mening heeft over hoe hij dit nu aanpakt. Zou het flesje wit trouwens al in de koelkast staan?

Vader klimt op zijn fiets. Het gezelschap verdwijnt in de bocht van de Wismarstraat. Het enige dat achterblijft is een blauwerode teenslipper, als een stille getuige van het zojuist gebeurde. Ik kan een nieuwe glimlach niet onderdrukken. Het wordt inderdaad een prachtige zomeravond.

2014-06-12T21:17:56+00:0012 juni 2014|Het stalen ros, Van verstandhouding|

Hansje Brinker-kerk

De Lek stroomt van niks naar nergens. Het heeft geen fatsoenlijk begin en geen einde. Ergens onder Utrecht wordt de Neder-Rijn de Lek. Bij Kinderdijk neemt de Nieuwe Maas het geruisloos over. Geen monding. Niks. Gewoon iets administratiefs. Zelfde water. Zelfde kant.

Lexmond. Jarenlang voorbij gereden over de A27, nooit geweest. Een opvallende naam, die de monding van de Lek suggereert. Maar de naam blijkt niet van de Lek te komen, maar van een veel kleiner riviertje, de Laak, dat uitkwam op de Lek. Lexmond komt dus van Laaksmond. Niets is wat het lijkt, zo blijkt maar weer. Een straat in het dorp is nog naar het veenstroompje genoemd. De Laak gaat over in de Dorpsstraat. Aldaar een kerk, dorpscafé, bakker en slager. Niets bijzonders.

Goed. Vanuit Lexmond gaat het in één adem verder, de dijk op. Hier heerst de Hollandse romantiek van het rivierenlandschap. Er is geen recht stuk dijk te bekennen. Wilgen in het water. Achthoven, de A27 zoemt zachtjes. Ameide glijdt voorbij. De dijk is hier weer rechter. Er komt weer ruimte om de omgeving eens goed op te snuiven. En net als de aandacht verslapt maakt de dijk een scherpe bocht naar rechts.

Het is de Hervormde kerk van Tienhoven waarvoor de dijk moet wijken. Was ik rechtdoor gereden, had ik zo het koor van de kerk in gereden, zo strak staat de gevel tegen het dijktalud. Het lijkt alsof de kerk hier de plaats van de dijk heeft ingenomen, zo prominent staat hij in de weg. Alsof het geloof op deze plek voldoende is in de strijd tegen het water.

Niets is minder waar. De calvinistische Hollanders zijn altijd nuchter gebleven, zeker als het om bescherming van de polders gaat. De fundering van de kerk blijkt inmiddels onderdeel geworden van de dijk, en houdt grondwaterstroming onder dijk tegen. De kerk als technische oplossing tegen het hoge water. Calvijn moest eens weten.

Maar toch moet het kerkje eraan geloven. Ook hier wordt de dijk keer op keer versterkt en verhoogd. De dijk omarmt het kerkje steeds inniger. De gelovigen kunnen niet meer om de door mensenhanden gemaakte dijk heen. Als kerkgangers verwachten alleen het Goddelijke uitspansel te zien door de linkerramen, zal het ze tegenvallen. Ze kunnen de spaken van de zondagse fietsers tellen, zo dicht staan de ramen inmiddels op het asfalt.

Het Hollandse calvinisme en de strijd tegen het water. Het is altijd een goede combinatie gebleken. Kun je niet tegen je vijand op, werk dan met hem samen, dat is wat het Tienhovense kerkje lijkt te zeggen. De kerk als een soort Hansje Brinker die met zijn fundering het wassende water helpt te keren. En dat allemaal vanwege een rivier die van niets naar nergens stroomt, zo even buiten Lexmond.

2014-05-12T09:30:04+00:0012 mei 2014|Ongepland Nederland|