Als een spiegel van de ziel

Een schuldgevoel bekruipt me als ik tegenover d’Oude Bakkerij in Groningen sta. Het markante pand staat op de kop van de Korreweg in een stukje niemandsland in de Ebbingestraat. Zijn jaren ’70 stijl detoneert flink te midden van de 19e eeuwse straten aan de rand van de Groninger binnenstad. De betonnen dakpannen ademen de sfeer van Bijum, van buitenwijken en moderniteit, van bielzen en van hofjes. De saaie bakstenen worden sinds jaar en dag opgevrolijkt met felgekleurd houtwerk in rood, geel en blauw. Hoe langer ik ernaar kijk, hoe heviger dat schuldgevoel op komt zetten.

Kan men zich schuldig voelen tegenover een gebouw? Men zegt dat oude gebouwen een ziel hebben. In dat geval is een schuldgevoel zomaar mogelijk. Maar een oud gebouw is als een spiegel van de ziel: het is de bewoner die het een ziel toekent, als construct van zijn associaties, gedachten en herinneringen. Dat maakt oude gebouwen eigenlijk altijd interessanter dan pas opgeleverd beton. In prefab huist geen ziel.

Jarenlang fietste ik voorbij het jaren ’70-pand en heb ik me afgevraagd waarom een modern gebouw de naam d’oude bakkerij heeft meegekregen. Een naam als vlag op een modderschuit alsof het kunstmatig een ziel werd toegekend. Een beetje aanstellerig zelfs, met die komma. De aanname is gauw gemaakt. Vroeger een bakkerij. Grote brand in de jaren ’70. Nieuw pand met behoud van de naam want die Oude Bakkerij mag niet verloren gaan.

IMG_1424

Maar ik heb me vergist. Jarenlang was ik afgeleid door de felle kleuren of fietste ik in gedachten voorbij. Jarenlang wilde ik alleen die naam zien en keek ik niet naar het gebouw, niet naar de grote sierlijst langs de dakgoot aan de voorzijde, niet naar de kalkvoegen, niet naar de details boven de ramen op de eerste verdieping, niet naar de kleuren die waren bedoeld om de oude bakkerij aan de nieuwbouw vast te smeden, om het gebouw eenheid te geven. Jarenlang heb ik wel gekeken maar niet gezien. Ik heb dit oude pand jarenlang in gedachten tekort gedaan.

Kan men zich schuldig voelen tegenover een gebouw? Terwijl ik mijmerend de Korreweg oversteek wordt het antwoord mij in de schoot geworpen. Een dame op leeftijd en een jonge studente staan voor het kleurige pand en voeren een keuvelend gesprek tussen de generaties. Dan valt de oudere het jonge meisje bruusk in de rede: “Jij oordeelt al voordat je iets gezien hebt”. Ik krimp ineen en loop door, in de richting van het Noorderstation. De blik van d’Oude Bakkerij prikt in mijn rug. Het pand is voor even de spiegel van mijn ziel. En ik voel me schuldig. Diep schuldig.

2014-10-14T10:00:20+00:0014 oktober 2014|De vooruitgang|

Op een stille dijk

Ik draai de dijk op en zet de autoradio uit. De regen klettert op het dak maar in mijn auto kan ik een speld horen vallen. Het komt door de aanblik van het lege landschap. Het grote niets omarmt me, de stilte grijpt me. Ik ben alleen met de vogels, even één met de natuur. De kille, genadeloze dijk laat geen ruimte voor andere toeschouwers. Aan de ene kant het IJsselmeer, waar je met helder weer de vuurtoren van Urk kunt zien. Aan de andere kant het altijd troebele Markermeer. De grote troepen vogels rusten er uit op de kleine meanderende dammetjes van basalt.

Hoe hij heet, daar verschillen de meningen over. De een heeft het over Markerwaarddijk en de ander over Houtribdijk. Onlangs bracht de Flevopost hierover opheldering: de Houtribdijk is het dijklichaam, de waterkering. De Markerwaarddijk is de provinciale weg die over de dijk is heengelegd. Het is een onderscheid dat bij de ambtenaren van de provincie en Rijkswaterstaat nog wel aankomt, maar de volksmond zeker overstijgt. Bij een ongeluk op de dijk rept het filenieuws van ‘dijk Enkhuizen-Lelystad’, wat de discussie direct in perspectief plaatst.

Markerwaarddijk. Hij verwijst naar iets dat er niet is en, zoals het er nu naar uitziet, ook nooit zal komen. De dijk en zijn vorm laat zien hoe het had moeten worden, hoe groot de behoefte aan grootschalige landbouwgrond in de wederopbouwperiode nog was. Wat rest is een dunne streep op de kaart, als stille getuige van het halt dat onze inpolderingsdrift is toegeroepen. De Nederlanders en het water: het kan verkeren.

Eind jaren ’90 was er een kunstproject dat inspeelde op de stilte van de dijk. Kunstenares Moniek Toebosch bedacht een radiozender die alleen maar galmende klanken uitzond. Atonale klanken van hemelse muziek, altijd maar door, tot in het oneindige. De Engelenzender. Op 98.0 FM kwam de zender vanuit Lelystad kraakhelder de auto binnen, zodat er al rijdend door het lege landschap van de dijk en het water een intieme sfeer ontstond in de auto. Omringd door Engelenklanken doorkliefde je het desolate IJsselmeerlandschap, even alles vergetend. Tot de roodwitte borden van de haakse bocht bij Lelystad je in de rauwe werkelijkheid van het verkeer duwden en de stip op de horizon ineens een medeweggebruiker bleek te zijn.

Ach ja, de haakse bocht. Hij is onderdeel van ‘die rare lus bij Lelystad’ die alleen met een luchtfoto erbij uit te leggen is. Al jaren zijn er plannen om hem er uit te halen, zodat het verkeer vanuit Enkhuizen rechtdoor, boven Lelystad langs de polder in kan. Er is een flinke tunnel of een brug voor nodig en een heleboel geld. Maar het zou jammer zijn als de haakse bocht verdwijnt. Die eenzame bocht licht een tipje van de sluier op als het gaat om de contouren van de Markerwaard. Liggend middenin het IJsselmeer vertolkt hij de voortvarendheid waarmee de Flevopolders zijn drooggelegd. En het is tegelijk een beeld van van het voortschrijdend inzicht van de maatschappij dat een rem zette op die voortvarende ingenieurs.

Het engelengezang is inmiddels alweer jaren geleden wegbezuinigd maar die bocht in die stille dijk zal er voorlopig nog wel blijven. Haastige automobilisten zullen er hun dijkrit, dromerig of niet, even voor moeten onderbreken om gas terug te nemen. Het staat symbool voor de rem op onze inpolderingsdrang. Nederland is niet te plannen.

2014-10-07T10:00:26+00:007 oktober 2014|De vooruitgang|

Achterkant van het consumentisme

Ons land gaat gebukt onder uniformiteit. En het gekke is: we vinden het niet eens erg. Het is juist fijn. Gezinnen vinden het fijn om een IKEA in de buurt te hebben, jongeren vinden het fijn om zowel in de Koopgoot als in de Kalverstraat hun favoriete kledingmerk aan te schaffen. Op de parkeerplaatsen langs de snelwegen vinden we overal dezelfde prullenbak en op alle Nederlandse stations kun je zitten op dezelfde bankjes. Zelfs de achterkant van ons uniforme consumentisme is op veel plekken hetzelfde. Afgelopen decennia zijn er overal in Nederland afvalbrengstations verrezen. Her en der vermomd onder minder duidelijke termen als milieustraat, verzamelpunt of milieupark, maar in de kern overal hetzelfde. Het zijn afgelegen plaatsen waar de consument met zijn aanhanger naartoe kan rijden om zich op een verantwoorde manier te ontdoen van zijn afgedankte waar. Schoon, overzichtelijk en netjes.

Afvalproducenten worden hier als consument benaderd, en die moet het zo gemakkelijk mogelijk worden gemaakt. Afval moet schoon en makkelijk zijn. Vroeger parkeerde je de auto met de kont naar de belt om je vuilniszakken te lozen, tegenwoordig is er routeinformatie op het terrein. Het moet klip en klaar zijn waar de argeloze burger zijn overbodigheden ter plaatse precies aflevert. Zo intuitief als de nieuwste smartphone. Het duurt niet lang of in de hoek van het terrein vestigt zich een kleine koffiebar waar je goede capuccino kunt krijgen. Ook recyclen wordt een beleving.

En het is niet één stad waar het toevallig zo gaat. Of je nu naar Dordrecht of Doetinchem gaat, Groningen of Roermond, overal is het waterloo van het consumentisme op grofweg dezelfde manier ingericht. Overal dat opritje naar een betonnen plateau. Overal die diagonaal geplaatste bakken. Overal dat tafeltje voor klein chemisch afval. Overal die aparte container voor matrassen. Gestandaardiseerde vergankelijkheid noemen we dat. Het lijkt het toppunt van beschaving te zijn, ware het niet dat er een volgende stap is: minder weggooien. In die zin staan de vaak sjofele kringloopwinkels nog een treetje hoger. Bovendien kun je daar steeds vaker prima capuccino krijgen.

2014-09-30T10:00:00+00:0030 september 2014|De vooruitgang|

Klaverblad

Het klaverblad is de mooiste metafoor in de taal van de snelweg. Een knisperend lichtpuntje tussen droge termen als vangrail, afrit of weghelft. De Fransen hebben de poëzie van hun ‘aires’. Wij hebben het klaverblad: Deil, Hoevelaken, Heerenveen, Zaarderheiken, Ressen, Stein, Beekbergen: vanuit de lucht gezien zijn het kleine hoogtepunten der symmetrie. Het kan niet anders of ze moeten hun oorsprong wel moeten in de natuur. Maar wie een precieze vergelijking met de natuur maakt komt bedrogen uit: het gaat hier eigenlijk om vier klaverbladen. De lussen van het knooppunt zijn elk een klaverblad. Het knooppunt zou daarom eigenlijk klavertje-vier moeten heten. Maar ja, dat is natuurlijk wat lang en past voor geen meter bij het imago van snelweg.

Het mooie aan een volmaakt klaverblad is dat je er eindeloos rondjes op kunt rijden. Ooit deed ik dat eens om aan een file te ontkomen. Ik prentte de kleur en het merk van het busje voor mij goed in mijn hoofd en nam vervolgens flierefluitend drie korte lussen in plaats van de stapvoetse flauwe bocht. Natuurlijk leverde het niet veel op, behalve boze blikken van medebestuurders: ik voegde slechts een paar auto’s voor het busje weer in. Maar het gevoel pakten ze mij niet meer af: telkens hetzelfde viaduct, dan weer onderlangs en dan weer bovenlangs passerend en de schier eindeloze bocht naar rechts, als tegenhanger van de eeuwige bocht naar links op de snelwegrotondes.

Maar het klaverblad lijkt op zijn eind te komen. Rijkswaterstaat morrelt op steeds meer plekken aan het toppunt van symmetrie op de snelweg. Fly-overs komen er voor in de plaats. Niet meteen vier, zoals op het Prins Clausplein – dat zou veel te duur zijn – maar meestal één of twee. Stuk voor stuk gaan de klaverbladen eraan. Badhoevedorp, Stein, Valburg, Ewijk: ze hebben inmiddels nog maar drie blaadjes aan hun klavertje. Andere klaverbladen zijn gewoonweg verdwenen zoals Oudenrijn bij Utrecht of Bocholtz, het knooppunt tussen Heerlen en Aken. We kunnen ons nog even vastklampen aan Hoevelaken en Beekbergen, maar ook die zullen ten prooi vallen aan het argumenten als ‘verbetering van de doorstroming’ en verkeersveiligheid. Het klaverblad sterft langzaam uit. Rijkswaterstaat lijkt zich naar de natuur te voegen. Het klavertje-drie is de norm geworden, het klavertje-vier de uitzondering.

Toen ik klein was zocht ik, zoals elk kind in grasvelden naar dat ene zeldzame klavertje vier tussen die dichte velden van driebladerige plantjes. De dag dat het raak was, was meteen goed. Het geluk was met mij. Op de snelwegen zal het straks niet anders zijn. Het passeren van een volmaakt klaverblad, ergens in het buitenland, zal een unieke ervaring worden, met een kleine endorfinestoot van geluk. En het zou zomaar kunnen dat ik dan even allevier de lussen neem, in plaats van gewoon rechtdoor te rijden.

Beeld: Louisiana, USA (Google Earth)

2020-01-17T14:44:55+00:0022 september 2014|Het lege asfalt|

Van horen zeggen

Voor een goede wijn fiets ik om. Voor een goede friet niet. Zo simpel liggen die dingen. Maar hoe weet je wat goed is? ‘Van horen zeggen’ is voor allerlei zaken een garantie voor kwaliteit, maar eerlijk gezegd heb ik het op feesten en partijen nog nooit over de beste patat van de stad gehad. Frieten zijn nu eenmaal geen sexy onderwerp. Staat de plastic bak met patat eenmaal dampend voor je dan komen het ‘beste frietje van Nederland’ opeens wel ter sprake. Niet toevallig worden deze patatten meestal verkocht op de plek van de jeugd van de eters. Niets is misleidender dan de eigen herinnering.

Toch is er in hoofdstraat van Sassenheim een cafetaria gevestigd met de naam ‘Men zegt’. Het lijkt erop alsof mensen hier dus omfietsen voor hun frieten. Dat de verhalen rondgaan tot in de wijde omtrek. Maar wat zegt men eigenlijk over een snackbar? Dat de friet inderdaad goed is? Knapperig van buiten en zacht van binnen? Lekker dik, of juist lekker smal? Dat de kroketten weer smullen waren? Dat op zaterdagavond rond zessen de rij niet al te lang is? Dat je er terecht kunt voor een praatje?

Men Zegt is op het eerste gezicht een gewone snackbar (het woord ‘cafetaria’ heb ik nooit geasocieerd met frituur en vermijd ik hier derhalve, om over verhaspelingen als ‘snacktaria‘ en dergelijke nog maar te zwijgen). Er is een grote vitrine waarin de frikadellen vergezeld gaan van rechtopstaande groene nepsla. Langs de ramen staan versleten kersenhouten meubeltjes. Afgebladderde letters wijzen erop dat een consumptie verplicht is. Een groot scherm met allerhande burgers, bamischijven en bitterballen hangt tegen de muur. Achter de vitrine staat personeel dat zijn wortels heeft in het verre oosten. Zij hebben ongetwijfeld ook een aandeel in het Chinees restaurant van hiernaast.

MenZegt

Ik vraag de man naar de herkomst van de bijzondere naam van hun zaak. Zijn antwoord is even simpel als onverwacht. ‘De naam is al oud. heel oud. Zeker dertig jaar. Toen wij de zaak overnamen was de naam er al. En als men zegt dat het goed is, waarom zou je het dan veranderen? Als je het dan hetzelfde houdt als het was, dan blijft het immers goed.’

Doelt hij nu op de naam van zijn zaak of de kwaliteit van zijn friet? In het eerste geval snijdt de redenering hout. Geen kekke nieuwe naam of marketingtrucs, maar het eenvoudige opportunisme van een hardwerkende ondernemer. Heel Sassenheim kent Men Zegt, dus blijft het gewoon Men Zegt.
In het tweede geval blijkt stilstand wellicht achteruitgang. Het zal niet leiden tot beroemde friet waar tot in Leiden en Haarlem over wordt gepraat. Vooruitstrevend is het niet. Maar dat hoeft ook niet, voor een snackbar in Sassenheim. De Sassenheimer vaders uit de buurt komen toch wel op zaterdagavond, zodat de Sassenheimer kinderen de friet van Men Zegt zich zullen herinneren als de beste van de wereld.

2014-09-15T10:00:34+00:0015 september 2014|Straattheater|

Tijdsbeeld

Er zit een man in een wasserette. Zijn grijze haren zijn in strengen over zijn hoofd gekamd en een pen ligt in zijn handen. Zijn rug bolt iets op waardoor zo’n typische schrijfhouding ontstaat. Zijn linkerarm mooi gekruld om een ansichtkaart. Een ansicht, zoals zijn generatie die meestal noemt. De wasserette staat in de Amsterdamse Westerstraat, één van de brede slagaders van de Jordaan. In de buurt zijn een bakker, een drogist, een cafe, een galerie, twee stomerijen en een meubelmaker gevestigd. Op het raam van de wasserette staan nog oude letters die vertellen dat hier eerder een handelaar in handtassen gevestigd was.

Wie schrijft er tegenwoordig nog een ansichtkaart? De meeste kaarten die ik krijg zijn door een computer gemaakt. Het is een simpele invuloefening geworden achter het beeldscherm. Facebook herinnert je aan de jarigen. Attent ben je dan met een berichtje. Attenter is het om een papieren kaartje te laten bezorgen en het kost net zoveel moeite. De overtreffende trap is het handgeschreven kaartje – het verjaardagsbezoek laten we maar even buiten beschouwing. De handgeschreven kaart is inmiddels een zeldzaamheid omdat het inspanning vereist. En een klein stukje geduld.

Het geduld waarmee de man in de wasserette zijn gedachten op papier zet is voelbaar. Hij kijkt niet op of om. Hij slaat de tijd van een wasbeurt stuk met het krassen van zijn pen. Er gaat een rust vanuit die alleen nog bij zijn generatie te vinden lijkt. Terwijl ik naar hem kijk stolt de tijd voor een ogenblik. Het herinnert me aan regenachtige zondagmiddagen bij mijn grootouders. De absolute stilte, alleen onderbroken door de tijd: een tikkende klok. Opa en oma lezend in hun vilten leunstoel. De draaiende wasmachine die zachtjes zoemt vanuit de bijkeuken.

Het is een schilderij. Een tijdsbeeld ingeklemd tussen vier kozijnen. Een man aan een grenen tafeltje die de tijd neemt voor een attentie. Twee lange rijen roestvrijstalen wasmachines zorgen met hun lange lijnen voor het benodigde perspectief. De donkere trommels die afsteken tegen het net te felle licht. Zonder die achtergrond zou de man gewoon een man aan een tafeltje zijn. In deze wasserette is hij een anachronisme, een beeld van een tijd die nog net de onze is. De handgeschreven ansichtkaart is al een zeldzaamheid geworden.

Mijn blik gaat door de tegenwoordigheid van de Westerstraat. De slagader van de Jordaan beweegt mee met de tijd. Een meisje wiebelt op een waveboard. Een auto aan een stekker. Een fauteuil die clubchair wordt genoemd. Temidden van dat alles is het heel vanzelfsprekend: een man schrijft een ansichtkaartje in een wasserette. Het kan nog, maar het duurt niet lang meer. Het schilderij van zoëven zal binnen niet al lange tijd alleen nog een tijdsbeeld zijn. Want zo gaat dat met het verstrijken van de tijd: het levert voortdurend nieuwe dingen op om op terug te kijken.

2014-09-08T10:00:25+00:008 september 2014|De vooruitgang|

Patent op stilte

Ze zou zo een typetje van Tineke Schouten kunnen zijn: twee turven hoog, een jaar of zestien, de stem van een viswijf dat haar leven lang op de veiling staat. Ze praat plat en veel. Te veel. Temidden van drie jongemannen komt ze ’s ochtends om een uur of acht de Utrechtse tram binnenstappen, de ogen nog bol van de alcohol en misschien wel meer. Vermoedelijk snapt ze niet wat al die mensen met rugzakken, koffertjes, laptops en Blackberries zo laat op de avond nog in de tram doen.

Haar verontwaardiging is groot. Gisteren werd ze opgepakt voor geluidsoverlast. Op politiebureau ‘Paordenveld’ moest ze even in de cel. ‘Weet je welke dag het is? Waar je bent?’ Had de agent gevraagd. Nou dat wist ze wel. En precies ook. Zondagavond heel laat, of maandagochtend, ’t is maar net hoe je het bekijkt. Daar had de agent geen antwoord op gehad.

Dan de alcoholinname. ‘Hoeveel heb je op? vroeg de agent. Zo’n bietje!’ En ze geeft met haar vinger aan hoe vol haar glas was. En netjes gemixt met energydrink, niets aan de hand. De agent registreerde een heel andere situatie. Dat zorgde voor trammelant.
‘Ga boeven vangen!’ Had ze gezegd, ‘geluidsoverlast stelt niks voor!’ Maar de agent was onverbiddelijk geweest: eerst je roes uitslapen. De kleine Tineke heeft de onverminderde aandacht van haar drie vrienden. Ook de rest van de tram heeft ze weten te interesseren.

De frustratie zit er nog goed in. Terwijl ze het navertelt kan ze zich weer opwinden, en dat oogst bewondering van de drie heren om haar heen. Vergeleken met zulke heldendaden stelt hun kattekwaad niks voor. Een nacht in de cel: het zal niet leuk zijn, maar je hebt daarna wel een verhaal. En wat voor een.

Op de Vasco da Gamalaan stapt het gezelschap uit. De tram slaakt een zucht van verlichting. Dan volgt een oorverdovende stilte. Er worden wat blikken gewisseld. Ongemakkelijk bijna. Terwijl ze inmiddels allang door Kanaleneiland zwerft belet de kleine druktemaker haar medepassagiers nog steeds te spreken. Ze heeft het patent op deze stilte. Het is een mooie tegenhanger van de herrie van gisteravond. En de afgelopen minuten. En dwars door die stilte heen vraag ik me af waar zo’n patent te verkrijgen is.

2014-08-31T16:00:37+00:0031 augustus 2014|Treinleven, Van verstandhouding|

Polderstad geeft lucht ?!

Hij landt met veel uiterlijk vertoon op het spiegelende water. Koninklijk. Zijn zwarte zwemvliezen verdwijnen langzaam in het wit kolkende water. Spetters schitteren in de zon. Het statige dier mindert vaart tot ook zijn witte staartveren het water raken. Het remmen gaat langzaam over in zwemmen. Het dier schikt zijn vleugels. Kalmte keert terug. Op de achtergrond klinken vliegtuiggeluiden en onduidelijk gepraat tussen piloten. Snowy White zingt ‘Bird of Paradise’. Wat een prachtlied. Wat een prachtbewegingen. De natuur in volle glorie. Onaanraakbaar.

Ik heb het over de KLM-reclame uit de jaren ’90. Altijd als ik een zwaan ontmoet, schieten de beelden door mijn hoofd en klinken direct de twijfelende gitaarklanken van de intro van dat lied: ‘So we’re flying by…’

Zo ook op een gewone zondagmiddag in Lelystad. Statig en tegelijk sierlijk dwingt een zwanenpaar hun plaats af in het park. Ondertussen weten vader en moeder zwaan ook nog gelukkig gezinnetje te spelen, op het menselijke af. Ook dat herinnert me aan de beelden van KLM. Tussen de indrukwekkende beelden van stijgende en landende zwanen gaat het er in de reclame allemaal wat rustiger aan toe. De familie zwaan dobbert lekker op het open water. Het water kabbelt. De halzen van vader en moeder bewegen vloeiend. De kinderen wat onwennig tussen hun ouders in. Gezinsgeluk op een koninklijke manier. Dat is waar de KLM zich graag mee associeert.

Zo niet in Lelystad. Omdat ik dichterbij gekomen ben maakt de familie zwaan zich op voor confrontatie. Gezinsgeluk kan wachten. Papa zwaan snelt vooruit. Mama peddelt langs de kinderen mee naar voren. Het is voor mij tijd om plaats te maken en de dieren de ruimte te geven die ze nodig hebben. Ondertussen hangen de beelden van de KLM niet alleen in mijn hoofd, maar ook erboven. In een ritme van een paar minuten komen de vliegtuigen over, onderweg naar onze nationale luchthaven om daar een net zo indrukwekkende landing te maken als meneer zwaan van de reclame.

Luchtvaart is een veelbesproken onderwerp hier in Lelystad. Het lokale vliegveld moet worden uitgebreid om ruimte te bieden aan de vakantievluchten van Schiphol. Voor omwonenden hoeft het niet zo nodig. Zij zien hun gezinsgeluk bedreigd door geluidoverlast. De gemeente wil maar al te graag. Werkgelegenheid en de bijbehorende economische voorspoed ligt in het verschiet voor de polderhoofdstad. En wie kan daar nou tegen zijn? Het is misschien ook wel daarom dat de gemeente de slogan ‘Lelystad geeft lucht’ gebruikt om de stad te promoten. Een mysterieuze zin die van alles kan betekenen, maar in dit verband verrassend toepasselijk is. Lelystad geeft lucht, maar het is de vraag aan wie. Aan de eigen inwoners, de vliegtuigen of aan de zwanen met hun gezinsgeluk uit die mooie KLM-reclame?

De zwanenfamilie gaat inmiddels in optocht door het water. Hun witte vachten steken scherp af tegen de groene horizon van de polderhoofdstad. Spelende kinderen nemen een stap terug. Een vader waarschuwt zijn jonge dochter om niet te dichtbij te komen. Zelfs de eenden maken plaats en zoeken hun toevlucht in de rietkragen. Birds in paradise. Het is helemaal duidelijk voor wie de Lelystadse lucht bedoeld is.

2014-08-25T10:00:02+00:0025 augustus 2014|Carnaval der dieren|

Dood gevonden worden

Er ligt een vogel op spoor 2. Dood. Het was een plotselinge trein, of waarschijnlijker, de bovenleidingsdraad die na een moment van blinde paniek over het hoofd werd gezien. Een schok, een stuiptrekking en dat was het. Nu ligt hij met zijn pootjes op een grijsbetonnen dwarsligger. Zijn kopje ligt tussen de kiezels en de vleugels zijn gespreid. Het einde was abrupt, hij heeft er niets meer van meegekregen. Gelukkig maar.

De reizigers op station Amsterdam-Zuid bekommeren er zich niet om. Ze kijken op hun telefoon of speuren in de verte, ongeduldig wachtend op hun verbinding, de trein naar huis. Op de Zuidas is de dood ver weg: het gonst er van het leven. De jonge werkende klasse zet er de toon. Het is de wereld van pakken, van meetings, follow-ups, elevator-pitches en winstwaarschuwingen. Evenals de dood is ook de natuur ver te zoeken. Duurzaamheid is er vooral een woord dat samenhangt met goede sier en imago. Banken, verzekeraars… hier gaat het om virtuele wereld. Gebakken lucht, weten we sinds de crisis. De échte lucht is ondertussen verstoken van vogels. Vooral vanwege het beton, het kunstlicht en het lawaai van de massa’s treinen, trams en files. Op de Zuidas wil je nog niet dood gevonden worden als vogel.

Dode vogel op spoor 2

Maar deze rare vogel overkwam het. Nu ligt hij daar toch zeker al een paar dagen in zijn openbare graf. De duizenden reizigers laten hem links liggen, gunnen hem geen blik waardig. In de nachtelijke uren, nadat het gerommel van de laatste tram in de verte is weggestorven, trekken de lijkenpikkers hem naar de vergetelheid, tot er alleen een pluizig karkas over is. Een vlek op het beton.

De troost in dit kader wordt geboden door de vooruitgang. De gemeente Amsterdam, Prorail en Rijkswaterstaat bouwen ter hoogte van het station het Zuidasdok: twee tunnels voor de snelweg. Daartussenin een nieuw station met misschien wel een grote overkapping, dat in ieder geval een deel van de bovenleidingen afschermt voor passerend gevogelte. Bovenop de snelwegtunnels komt ruimte voor groen. Groen voor de mensen van de Zuidas, die dan tijdens hun lunchpauze misschien wel een vogeltje horen fluiten.

Foto Zuidas: gemeente Amsterdam

2014-08-18T10:00:27+00:0018 augustus 2014|Carnaval der dieren, Treinleven|

Stoeldraaierstraat

‘Wöllen Sie etwas zu trinken?’ In dapper Duits begint de jonge serveerster over Brötchen en Croissant. Bij het beleg wordt het haar teveel en vraagt ze gauw of de gasten toevallig ook Engels spreken. “Three toppings per person” ‘raw ham’, ‘camembert’, het komt er moeiteloos uit, terwijl haar r op een on-engelse manier van de tong rolt. Een Franse croissanterie waarin Duitse gasten in het Engels geholpen worden: dat is vragen om problemen. En dat alles in de Groningse Stoeldraaierstraat op een gewone doordeweekse morgen.

Het is nog vroeg. Leveranciers rijden af en aan en de zon moet het Groningse plaveisel nog goud kleuren. Ik laat mijn blik langs de panden gaan en denk aan Piet Pellenbarg, de Groningse Hoogleraar economische geografie die de straat eens als voorbeeld nam voor een of ander geografisch verschijnsel. Het enige wat ik me van dat college herinner is de typisch noordelijke manier waarop hij de straatnaam uitsprak. Die vette klemtoon op de oe, die dikke t op het einde. Heerlijk.

Zou Piet Pellenbarg het over de toenemende internationalisering hebben gehad? De toenemende eenvormigheid van de Hollandse en zelfs Europese winkelstraten? Kan zijn. Tegenover croissanterie (let op: geen broodjeszaak) zit een gloednieuwe vestiging van America Today. Verder nog een ‘Leads’, een Travelshop een Golden sleep en kledingwinkel La Ligna. Daar is geen woord Gronings aan. Op de menukaart staat een croque monsieur en geen tosti, ook al zoiets. Toch is de Stoeldraaierstraat niet het beste voorbeeld van de eenheidsworst op winkelgebied. De lokale ondernemers Flokstra en Woldring en de kinderboekhandel houden er sinds jaar en dag de Groningse eer hoog.

‘Gaan we All Stars kopen?’ Een jongetje staat stil en wijst zijn moeder op de gympen in de etalage. ‘Die heb je al schat’. En het duo verdwijnt in de richting van de Vismarkt. Ik kijk ze na en vang nog net een glimp op van Neptunus, fier bovenop de karakteristieke Korenbeurs. Aan de andere kant de Oude Kijk In ’t Jatstraat – ook al zo’n prachtige naam – met op de achtergrond het torentje van het Academiegebouw. Terwijl ik het internationale karakter van de Stoeldraaierstraat overpeins, bedient de serveerster de Duitse gasten met croissants en een kaasplankje. ‘Alstublieft’ zegt ze met een klein Gronings accent. Een bestelbusje van Knols Koek rijdt zachtjes brommend door de straat, ambachtelijke bakkerij sinds 1923. En dan besef ik weer dat een stad als deze zijn wortels nooit zal verloochenen.

2014-08-11T10:00:02+00:0011 augustus 2014|De vooruitgang, Straattheater|