Noorderplantsoen

Jaren geleden maakte ik kennis met het Noorderplantsoen in Groningen. Ik liep door de Oranjebuurt, en pal achter de Nassaulaan lag daar ineens een grote vijver in het groen: het Noorderplantsoen.

Het Noorderplantsoen is een park met vijverpartijen, paden en lanen. Heel klassiek. Het functioneert als stadspark, maar zo heet het niet. Het stadspark werd pas later aan de zuidkant van de stad aangelegd, en heet stadspárk, met de Groningse klemtoon op het park. Het Noorderplantsoen heeft geen last van klemtoonverwarring. Een plantsoen is immers overal gewoon plantsoen.

Er zijn taferelen zoals in elk park. Studenten op de trappen langs de vijver, de wilgen hangend in het water. Een dame op leeftijd die de voorbijgangers aan zich voorbij laat gaan, haar hondje fier naast haar, zittend op de bank. En een koffietent met de mooiste naam van Nederland: ‘Jantje zag eens pruimen hangen’ – inmiddels is die naam alweer verleden tijd. Zonde, want die naam maakte indruk, die eerste keer in het Noorderplantsoen.

Ik liep het fietspad af, dat nog druk was voor een park. Maar niet voor het Noorderplantsoen. Dat is geknipt voor grote stromen fietsers. Het is een perfecte verbinding van het noorden naar het westen van de stad. Zó perfect zelfs, dat de Ronde van Italië het plantsoen in zijn proloog had opgenomen. De renners vlogen vanuit de Ebbingestraat zó het plantsoen in passeerde de straten die het park kruisen, zonder dat je er erg in hebt. Kerklaan, Moesstraat, en uiteindelijk de Wilhelminasingel.

Ik deed de route net omgekeerd en kwam uit bij de Nieuw Ebbingestraat. Daar trof ik een fontein in de vorm van een gezicht, een beeld dat mij om diverse redenen nog lang zal heugen. Zo moest ik er laatst nog aan denken, toen ik in het Amsterdamse Oosterpark voor het gedenkbeeld ‘de Schreeuw’ voor Theo van Gogh stond. Ook zo’n gezichtsprofiel. Ook zo’n blauwgroene kleur. Maar zonder fontein toch niet helemaal compleet.

Ik keerde om en deed het park nog een keer, want het was beslist de moeite waard. De Moesstraat, het gezicht op de Nieuwe Boteringestraat. De vijver. ‘Jantje’ en de fietsers. De Kerklaan. De dame met haar hond, inmiddels twee bankjes verder. De hangende studenten, de skatende tiener en tot slot de kinderspeelplaats vlakbij de Nassaulaan. Thuisgekomen deed ik de radio aan en hoorde ik het nieuws over twee vliegtuigen die twee torens hadden doorboord, en ik was blij dat ik die dag dat Groningse park had leren kennen.

foto: Gideon de Kok

foto: Gideon de Kok

2013-09-10T09:30:57+00:0010 september 2013|Straattheater|

Eeuwige bocht naar links

De rotonde heeft afgelopen jaren een opmars gemaakt. Was het vroeger een zeldzaamheid, tegenwoordig is de rotonde gemeengoed geworden. Je treft ze echt overal aan. Zelfs de kleinste kruisingen in nieuwbouwwijken worden al voorzien van rotondes, vaak nét iets te krap aangelegd. Er zijn zelfs al geschilderde rondjes op kruisingen gesignaleerd, met van die grote witgeschilderde pijlen op het asfalt om het verkeer de rondgaande beweging te laten maken. Het stemt me licht weemoedig. Waar is de rotonde als groot rond verkeerskundig gebaar gebleven?

De rotonde zelf is ook ingewikkelder geworden. Vroeger was het concept van kinderlijke eenvoud. Laat het verkeer op een kruising een rondje rijden tegen de klok in, en klaar. Het Keizer Karelplein in Nijmegen is het Nederlandse voorbeeld van de oerrotonde. Op een enkele toeterende toerist na, doet de rotonde zijn werk. De rotonde is rond, het verkeer draait. Zo moet het zijn. Nu kennen we fietsrotondes, turborotondes, en in Staphorst ligt zelfs een ‘Stovonde’ (de Staphorster Ovalen Rotonde). Er zijn rijbanen, betonnen randen, bypasses, voorsorteerstroken, alles om het verkeer nóg sneller af te wikkelen.

Die overdaad aan soorten en maten rotondes doet verlangen naar eenvoud. Een echte rotonde, zoals die oorspronkelijk is bedoeld. Eentje zonder stoplichten waar je, eenmaal erop gedraaid, eeuwig naar links lijkt te moeten sturen terwijl je geen idee hebt wie er met je mee draaien, want de overkant van de rotonde is niet te zien. Een rotonde met een park in het midden met treurwilgen en een vijvertje. Eentje met de romantiek van het eeuwige draaien naar links, het eindeloze rondgaan van het verkeer en de identieke afslagen, allemaal in een flauwe bocht rechtsaf. Zo’n rotonde dus.

Joure is de enige plek in Nederland waar dat nog kan. Hier kruisen de A6 en de A7, en ook de lokale Geert Knolweg komt op de rotonde uit. Die weg heeft zelf na een meter of 50 weer zo’n klein wijk-rotondetje. De lokale Q-liner heeft het er maar moeilijk mee. Maar het mooiste van de rotonde van Joure is het bord dat je tegenkomt bij de afslag naar de A7 richting de Afsluitdijk. “Amsterdam rechtsaf A7, Amsterdam linksaf A6”. Er gaat iets Frans vanuit dat bord: welke weg je ook neemt, je komt altijd in de hoofdstad uit. Nederland is klein, zo blijkt maar weer.

Laatst reed ik er langs en was het er ineens niet meer. Lichtblauwe blokken waren over het grauwe donkerblauwe bord geplakt. Voor de A7 werd alleen Joure-West en Sneek aangegeven. De route naar Amsterdam via de Afsluitdijk wordt kennelijk als bekend verondersteld. Zoals de vrijheid van de automobilist op rotondes wordt ingeperkt met bypasses, betonnen randen en voorsorteerstroken, zo wordt de automobilist op het vlak van navigatie ook geen keus meer gegeven. Het Franse centralisme maakt plaats voor Joure-West. Jammer. Nederland is klein.

De rotonde van Joure gaat komende jaren op de schop. Er komen fly-overs voor in de plaats en de Geert Knolweg krijgt op- en afritten die ongetwijfeld de naam Joure-Oost zullen dragen. Het kan mij niet meer schelen. Zonder dat bord was Joure Joure toch al niet meer. Alleen jammer dat na het verdwijnen van de laatste snelwegrotonde van Nederland de eeuwige bocht naar links er straks niet meer zal zijn.

joureBeeld: Google Streetview

2013-09-02T15:00:33+00:002 september 2013|Het lege asfalt|

Sorry

Bij de parkeerautomaat staat een moeder met haar drie dochters. Allevier getooid in de cremekleur van deze zomer. Het stel is duidelijk onervaren met parkeren in de hoofdstad. Ze staan in de Eerste van Swindenstraat in Amsterdam, een brede straat met twee lange rijen monumentale iepen. Amsterdam is een echte iepenstad. Waar je ook bent de in de stad, met een klein zuchtje wind hoor je de grote bomen ruisen. Ik houd van dat typische geluid, dat soms het stadsgewoel even overstemt. Alsof moeder natuur op die manier de dagelijkse stadse beslommeringen even wil relativeren. Heerlijk is dat.

De moeder is net groot genoeg om het scherm van de parkeerautomaat te bereiken. Ze tuurt om de instructies tegen de zon in te kunnen lezen. Haar dochters dwarrelen er ongeduldig omheen. Amsterdam wacht op hen. De parkeerautomaat is de laatste hindernis voor een lekker ochtendje winkelen. Of shoppen, zoals dat tegenwoordig heet.
“laat mij nou mam”
“Nee, het lukt wel, gewoon even lezen”
“ma-ham”
“ja, laat haar nou maar even kijken” valt haar zusje bij.
Omstebeurt kijken de dames op het scherm van de geldvretende zuil.
Gerommel.
Geduw.
Blikken.
Dan heeft de jongste genoeg van de situatie.
“Nou, sorry hoor”. En ze draait zich resoluut om.

Nu zijn er veel manieren om sorry te zeggen. Denk aan de oprechte variant, waarbij de ontvanger aangekeken wordt, en het sorry langzaam en duidelijk uigesproken wordt. Meestal volgt er een zucht van opluchting. Of de vluchtige variant als je wilt passeren op de roltrap of bij de kassa van de supermarkt. Deze variant dient binnensmonds te worden uitgesproken, zoals een Italiaan ongeveer ‘scuse’ zegt. En dan is er nog de neutrale variant, net na een ietwat ongepaste opmerking waarna een licht geladen stilte valt.

Het haalt het allemaal niet bij de “sorry hoor” van dit pubermeisje. Het klinkt verongelijkt, met een ondertoon van arrogantie. Scherpe s en de klemtoon op de o. De Gooise “r” rolt over straat. Je verwacht nog een toevoeging, iets in de trant van “wat genant” of “hier hoor ik niet bij”. Maar meer woorden zijn niet nodig. Deze jongedame staat ver boven deze toestand hier bij de parkeerautomaat.

Moeder vermant zich en betaalt aan de automaat. Het stel loopt terug naar hun cremekleurige Fiat 500. Ook dat nog.
De zon schijnt bleekjes en de Eerste van Swindenstraat is nog vol van de sorry van het jonge meisje. De iepen ruisen.

parkeerautomaat, foto Edwin van Eis

2013-08-26T16:30:42+00:0026 augustus 2013|Van verstandhouding|

Rotbocht

Er zit een man in een strandstoel. Het is een vijftiger en hij heeft blauwe linnen gympen aan. De strandstoel is van het ouderwetse rieten type met een halfrond dak waar je helemaal in kunt verdwijnen. Zo eentje waarbij je meteen aan de jaren ’50 denkt, toen gezinnen niet aan het strand gingen bakken, maar ‘naar zee’ gingen. De strandstoel staat alleen niet op het strand, maar voor La Ropa, een damesmodezaak in hartje Zwolle. De stoel en de man kijken uit over de Oude Vismarkt, waar de avondzon de klinkers kleurt.

De man belt. Of nee, hij voert een gesprek. Een keurig gesprek. Er wordt netjes geïntoneerd, vriendelijk glimlachend afgewacht en het gaat over reizen en kunst. Gallery’s in London, Ateliers in Berlijn, want dat is zo’n leuke stad. Een keurig gesprek in die strandstoel. Zo hoor je ze zelden meer.

Voor zijn neus ligt de straat in een bocht, die loopt van het Gasthuisplein naar de Nieuwe Markt. Het is geen mooie bocht, die bocht. Je voelt aan alles dat het niet klopt. Onoverzichtelijk – want scherp – en fietsers rijden er af en aan. Het gaat alle kanten op, als muggen in de schemering. Hij is door beleidsmakers bedacht bedoeld om het autoverkeer te dwingen het centrum weer uit te gaan. De Oude Vismarkt wordt erdoor afgesloten. Niets herinnert meer aan de vroegere situatie toen de Oude Vismarkt en het Gasthuisplein in elkaars verlengde lagen en met een gracht aan elkaar verbonden waren. Alles wat rest is die gekke bocht. Ik wist niet dat een bocht wrevel op kan roepen, maar deze kan het.

De man laat al bellend zijn blik glijden over de Oude Vismarkt en het verkeer dat voor zijn neus de bocht neemt. Mensen met tassen vol aankopen, jongeren op scooters. Een enkele auto. Zijn hoofd beweegt zachtjes van rechts naar links. Zou hij het ook zo’n rotbocht vinden?

Dan komt zijn vrouw naar buiten. Het is een nette vrouw, even keurig als het gesprek van haar man. Ze heeft een glimmende blouse aan. In haar nek hangt een prijskaartje. ‘Ja of nee?’ vraagt ze. De man voert ongestoord zijn gesprek.
‘Ja of nee?’ Haar stem klinkt nu dwingender, lichte ergernis klinkt al door.
De man kijkt op maar is er met zijn gedachten niet bij. Hij kijkt dwars door zijn vrouw en haar bijna-nieuwe aankoop heen. Zelfs een afwezig ‘hmmm’ kan er niet vanaf.

De vrouw druipt af en wenkt dat de man naar binnen moet komen. De man doet wat hem gezegd wordt: hij rondt af. ‘Zal ik doen, jij ook, ook aan de kids.’ Een keurige afronding van een keurig gesprek. De man stapt naar binnen en ondergaat het lot dat elke getrouwde man wel kent.

Verderop speelt een accordeonist zachtjes terrasmuziek voor de gasten van Brasserie Jansen. De klanken echoën tussen de muren van het straatje naar de synagoge. Ik loop erheen en werp een vluchtige blik door het raam van La Ropa. De man staat besluiteloos tussen de confectie. Ik durf te wedden dat hij terugverlangt naar dat bochtje, ook al is het nog zo’n rotding.

strandstoel

2013-08-19T10:53:32+00:0019 augustus 2013|Straattheater|

Ver weg

Elke komkommertijd heeft zijn eigen dier. Zodra de bouwvak begint, is het wachten op de eerste signalementen. In 2013 leek het even om een wolf in de Noordoostpolder te gaan. Er was veel onduidelijk. Wild? Tam? Uitgezet? Toeval? Expres? Duits? Pools? Eén of meerdere?
Kortom: mist rond de wolf. Gegarandeerd succes in de media die volop aan het speculeren slaan. Met een persconferentie kwam daar abrupt een einde aan. En toen was de lol er ook meteen af. Gelukkig was er een paar weken later ineens Arki.

Arki de zeehond was verdwaald en maakte een tocht door het Groene Hart. Het beestje werd voor het eerst gezien in het Amsterdam-Rijnkanaal in de buurt van Schalkwijk, dat vlakbij Houten ligt. Het Amsterdam-Rijnkanaal wordt door beleidsmakers ook wel afgekort tot ARK en zo werd de zeehond al gauw Arki gedoopt. Even later werd Arki gesignaleerd in Alphen aan den Rijn en daarna onder de rook van Kudelstaart in de Amstel, zo grofweg tussen Ter Aar en Uithoorn. Om precies te zijn: bij het Nieuwveens Jaagpad.
Doe het hem maar eens na.

Ik nam deze mededeling tot mij bij ‘broodje Mokum’, een broodjeszaak annex koffiehuis op de Rozengracht in Amsterdam. Behalve uitstekende uitsmijters hebben ze daar ook een ruime sortering kranten voorhanden. De hele voorraad lag geconcentreerd op een tafeltje bij een oudere heer. Slechts een voorkatern van het AD en een klein stukje Telegraaf lagen op de leestafel, of dat wat daarvoor moest doorgaan. Op het Telegraafkatern stond een kaart met een rode lijn.

Dan heb je me.

De rode lijn betrof de ‘vermoedelijke route’ van Arki. En die loopt van Schalkwijk via Alphen aan den Rijn naar de Amstel. Netjes getrokken via de waterwegen die zoal voorhanden zijn tussen die plaatsen, en dat zijn er nogal wat. Nu juich ik kaarten in de krant over het algemeen toe, maar dit exemplaar gaf mij een onbevredigend gevoel. Een vermoedelijke route van een zeehond door het Groene Hart. Is dat niet wat al te veel speculatie? Het zou overigens ook om 2 zeehonden kunnen gaan. Dan is er helemaal geen spake van een route, maar van een groot toeval. Toch was het een mooie rode lijn. Een route die je niet zelf uit zou kiezen. Schalkwijk. Alphen. Nieuwveen. Nieuwveens Jaagpad.
Toch maar eens heen.

Een mooie rode lijn, maar verder ben ik snel door het dunne katern heen. Wat te lezen? De oudere heer is inmiddels diep verzonken in een NRC-Next. De “Dag In Dag Uit” achterop de Volkskrant ligt daaronder al te pronken. Achterin de zaak, bij het raam van de Eerste Bloemdwarsstraat, zitten twee mannen met nog een stukje Telegraaf. Ze zijn druk in gesprek met de krant in de hand en ze zien er niet uit alsof ze vriendelijk een krant afgeven. Buiten schijnt de zon uitbundig en nieuwe klanten dienen zich aan op het terras. Een krant is verder weg dan ooit. Misschien wel net zo ver als de Waddenzee voor Arki. Of Schalkwijk voor de gemiddelde Amsterdammer. En dat terwijl er toch één groot kanaal rechtstreeks van Amsterdam naar Schalkwijk gaat. Tsja, de geografie van Nederland zit raar in elkaar.

broodjemokum

2013-08-12T17:00:55+00:0012 augustus 2013|Straattheater|

Kantorenbubbel

Het centraal station van Amersfoort ligt niet centraal, integendeel. Het ligt een eindje buiten het centrum, en al helemaal niet midden in de stad. Daarom heet station Amersfoort ook gewoon Amersfoort, en niet Amersfoort Centraal. Met die gedachte kom ik aan op het Amersfoortse station en loop ik de stationsstraat op, richting het centrum.

Station. Stationsstraat. Centrum. Zo zou het in elke Hollandse stad kunnen gaan. Het is woensdagochtend, halftien en ik steek bij de stoplichten over. Niemand te zien. De stoplichten zijn meisjes hier, net zoals de stoplichten in Berlijn hoedjes op hebben. Maar er is niemand om ze te bekijken. Dit in tegenstelling tot de Duitse hoofdstad.

Het gebied achter de stoplichten is leeg en staat vol kantoren. KPN, Akzo, PriceWaterhouseCoopers, BMC, FrieslandCampina, Agis. Bedrijven die dwepen met de goede bereikbaarheid van Amersfoort per spoor. Vijf, zes bouwlagen hoog, de ramen glanzen in de zon. Aan de overkant staan nog een rijtje oude herenhuizen. Met op de hoeken café Terminus de Onthaasting en café Te Pas. kneuterigheid tegenover de kolossen. Een groter contrast kan bijna niet.

Auto’s trekken ongeduldig op, een eenzame fietser verdwijnt om de hoek. Het is ongewoon stil, zo middenin de stad. Maar stilte blijkt een relatief begrip te zijn. Achter de kantoren denderen de intercity’s voorbij en af en toe komt er een auto of bus voorbij. Waarom denk ik dan aan stilte? Het komt door de verlaten atmosfeer. Halftien, het zakenleven vergadert. Niemand hoeft bij die kantoren te zijn of komt er vandaan. Ik heb het trottoir voor mezelf, en dat is ook wel eens lekker. Al heeft deze eenzaamheid ook iets angstaanjagends. Alsof ik in een stad wandel waar het luchtalarm zonet is afgegaan.

De vloek wordt verbroken. Bij het kantoor van Agis komen twee mannen naar buiten, beide strak in pak. Onder de luifel van het gebouw genieten de mannen van de schaduw en hun sigaretje. De twee beginnen een gesprek zoals alleen rokende collega’s dat kunnen. Praten over niets. De één steekt nog een tweede sigaret op, de nieuwe aanstekend met zijn nagloeiende peuk. De ander spuugt eens goed op de grond. De klodder wiebelt in de warme lucht voordat hij op het grijze beton landt. Ik kan het bijna horen vallen. Even verderop, bij drukkerij Engel verdwijnt de weg de hoek om. Erachter raast het verkeer over de Amersfoortse centrumring. Daar draait de wereld gewoon door.

Amersfoort_stationsstraat

© Carl030nl (Panoramio)

2013-08-05T15:50:00+00:005 augustus 2013|Ongepland Nederland|

Hanekamp


Ze staan samen voor het stoplicht in de Luttenbergstraat: moeder en dochter. Het is zo’n stoplicht waar de fiets een eigen strookje heeft voor rechtdoor, en ééntje voor rechtsaf. Tussen de auto’s staan ze te wachten. De zon spiegelt op de motorkappen. Het is het eind van de ochtend en het is warm.

De moeder is meer vrouw dan moeder. Ze heeft donkerrood krullend haar, met licht blonde plukken erin. Hippe zonnebril. Haar jurkje wappert in de zomerbries. Haar rechter bh-bandje zit halverwege de schouders één keer gedraaid. Ik denk dat dat het is wat haar meer vrouw dan moeder maakt. Maar toch: stevige kuiten verraden het moederschap en het versleten kinderzitje op de bagagedrager maakt het beeld compleet.

Haar dochter is een jaar of acht en heeft het al aardig begrepen. Het jurkje bedekt de ruimte tussen haar schouderbladen, maar laat haar schouders bloot. Ook haar jurkje wappert een beetje, net als haar paardestaart. Moeder en dochter in wapperende jurken wachtend voor het stoplicht. Op één of andere manier vertedert dat. Al zal de warmte er ook mee te maken hebben.

Het licht springt op groen en moeder en dochter zetten aan. Moeder met teenslippers en dochter met witte sandalen die nog net een maatje te groot zijn. Een beetje schuin staan ze midden op de pedalen, zoals alleen kleine meisjes met sandalen aan dat kunnen. Haar moeder geeft haar een duwtje zodat ze goed meekomt de kruising over. Gretig vertrekt ze.

Ik blijf rustig achter het stel aan fietsen, over de brug en de Hanekamp op. Mooie naam voor een straat, maar ik denk er niet over na. Mijn aandacht gaat uit naar moeder en dochter. Het is een genot om naar te kijken zo. Een jonge moeder die zich ontfermt over haar dochter die al dolgraag zelfstandig wil zijn, maar een duwtje in de rug toch nog nodig heeft om bij te blijven. Af en toe gaat ze op de pedalen staan om haar moeder bij te halen. Haar fiets slingert heen en weer. Bij de volgende kruising gaat het duo rechtsaf. Moeder steekt haar hand uit. Een nonchalant handje waar jarenlange ervaring uit spreekt. Meteen volgt de dochter met een kloeke, stramme arm. Ze weet hoe het hoort.

We rijden de Herfterweg in. Even verderop is de weg afgezet. Bouwvakkers zijn iets onduidelijks aan het doen met het wegdek. Moeder rijdt nu voorop en roept iets over de stoep. Althans, ik hoor het woord stoep, en dat is ook voor de dochter genoeg. Ze draait braaf de stoep op aan de rechterkant.
Maar dat was niet de bedoeling. Ook de stoep is daar afgezet. Moeder roept dat links makkelijker is en rijdt al langs de bouwvakkers, en dochter ploft de stoep weer af. Ze gaat op de pedalen staan en zet even flink aan om haar moeder te volgen. Als ze aan de linkerkant de stoep op rijdt, kijken de bouwvakkers niet op of om.

meisje-op-fiets

2013-07-29T14:00:54+00:0029 juli 2013|Het stalen ros|

Permanente documentaire

Sommige ouderen kunnen gewoon heel goed achter de geraniums zitten. In Lelystad woonde zo’n man. Hij zat elke dag in zijn eiken leunstoel achter zijn geraniums en had er de grootste lol in. Zijn wangen waren ingevallen en in zijn mondhoek zat een sigaretje, zodat het leek alsof zijn onderkaak los van zijn gezicht hing, zoals de balkonmannetjes van de muppets. Zo’n man. Altijd als ik hem zag had hij een lach op zijn gezicht. Het was mij een raadsel hoe dat sigaretje het volhield.

Hij woonde in de Kempenaar, een wijk in Lelystad met bijna alleen maar laagbouw in beton en rode baksteen. Een echte volkswijk die in de zomer oranje en met de jaarwisseling donkerrood kleurt. De woonblokken staan er haaks op elkaar in het gelid en de wegen slingeren er doorheen, afgewisseld met pleintjes en veel groen. Een aantal jaren terug is alle rode baksteen gestuukt in pasteltinten, wat het jaren ’70-karakter van de wijk moet verbloemen, en dat is wonderwel gelukt. Als het Hollandse groen niet zo zou domineren, heeft het wel iets Zuid-Europees. Portugal in de polder.

Goed. De man woonde in een hoekhuis en langs zijn huis liep een doorgaand fietspad waar ik als scholier elke dag langsfietste. Hij viel op want hij zat er altijd en op een dag groette ik hem. Zomaar. Ik kreeg een vrolijke zwaai terug. Sinds die dag zwaaide ik altijd. Hij zat er ook altijd. En als hij er niet zat, was hij ongetwijfeld even een te sterke koffie aan het inschenken, of was het net even tijd voor het toilet. Kortom: je kon van de man opaan. Zijn raam leek wel een televisie met een documentaire over bejaardenzorg in Nederland met het beeld permanent op pauze. Ook het zitten achter geraniums kan men onder de knie krijgen.

Op een dag liet de man verstek gaan. En de volgende dag ook. En een week later ook. Ik begreep dat de man vertrokken was, naar een bejaardencentrum of de eeuwige geraniums. De documentaire waar ik een aantal jaar naar gekeken had, was voorbij. Even later maakte het decor van geraniums plaats voor plakplastic op ooghoogte. Want er zou wel eens iemand naar binnen kunnen kijken.

 

Geraniums
2013-07-22T14:16:46+00:0022 juli 2013|De vooruitgang|

Voor de bel binnen

De bel gaat en de Rijnhuizerbrug gaat open. Niets bijzonders.

De Rijnhuizerbrug is een gewone brug in Nieuwegein, of eigenlijk in Jutphaas, een van de oude dorpen waar Nieuwegein in de jaren ’70 omheen is gebouwd . De ophaalbrug is netjes beige geverfd, heeft mooie roodwitte slagbomen en langs de kant een klein vlonder waar ’s zomers een terras op staat. Een brugwachter is nergens te bekennen. Waarschijnlijk is dat een mannetje in een saai kantoor ergens in Utrecht.

Jutphaas lijkt ook een gewoon dorp te zijn. Het oude gemeentehuis staat er nog, een statig grachtenpand van het formaat ‘fors woonhuis’ langs de Vaartsche Rijn. Op het kleine bordesje staan twee betonnen leeuwenkoppen. Het bordje eronder vertelt dat er in de oorlog een vuurgevecht is geweest in Jutphaas. Zes mensen en de kin van de linkerleeuw sneuvelden. Het waren heftige tijden.

De straat van het gemeentehuis, de Herenstraat, is de straat waar het gebeurt in Jutphaas. Of misschien wel in heel Nieuwegein. Tapperij ’t kruikje zit er, en verderop café biljart De Zwaan en cafetaria ‘het geveltje’. Recht tegenover de brug, op het hoekje met de Nedereindseweg zit een ijssalon die Toscane heet. Op het onvermijdelijke houten bankje ervoor zitten een opa en oma met hun kleinkinderen te genieten van een ijsje. Al schijnt de zon niet echt, het doet zomers aan.

Twee schepen komen de Vaartsche Rijn afgevaren, en dus moet de Rijnhuizerbrug open. De bel gaat. De opa en oma kijken op, hun kleinkinderen ook. De slagbomen gaan neer. En dan komt ze eraan.

Ze komt vanaf de overkant aangereden. De vrouw is van middelbare leeftijd en heeft haast. Veel haast. Ze heeft geen tijd voor de Rijnhuizerbrug. Maar de bellen rinkelen al. Een schel en indringende rinkel. Zo dwingend als een schoolbel. De vrouw bedenkt zich geen moment en fietst nog net ineengedoken onder de slagboom door. Nog net op tijd.

Maar voor de tweede slagboom is ze te laat. Wat nu? Vliegensvlug stapt ze af, en behendig kantelt ze haar fiets en duwt die bukkend onder de gesloten slagboom door. Ze stapt weer op en met een grote boog verlaat ze het brugdek. Ze kijkt even naar de opa en oma en de kleinkinderen. Haar gezicht laat een mengeling van triomf en  schuldgevoel zien. Want er zijn wel kleine kinderen bij.

Achter haar kantelt het brugdek langzaam omhoog en schuift het Overijsselse motorjacht Odin er al onderdoor. De onderkant van het brugdek blijkt knalrood te zijn.

IMG_0263

2013-07-15T12:50:19+00:0015 juli 2013|Straattheater|

Zomerzin

Acht uur: ochtendspits in Utrecht. In een rustige beweging stroomt een sliert forensen door de nieuwe stationshal. Er wordt weinig gezegd. Het is nog te vroeg voor de levendigheid van studenten, kinderen en dagjesmensen. Mannen in pakken bellen opzichtig, maar hun stemmen die in de trein nog zo overheersend waren, vervliegen nu in de grote ruimte. Iedereen heeft zijn eigen gedachten. Men maakt zich op voor de werkdag.

Door de plotselinge warmte is het kalmer dan normaal. Het voelt zwoel aan, een voorbode van de warme dag die komen gaat. Iedereen lijkt te beseffen dat rustig aan doen het verstandigst is, al zal menigeen in perfect gekoelde kantoren weinig mee krijgen van de meditterane temperaturen.

Meegevoerd in de stoet van lotgenoten droom ik weg. De rust, die stilte, terwijl honderden mensen het station bevolken: dit kan Utrecht niet zijn. Dit is een stad ver weg. Mediterraans? Amerikaans? In elk geval een stad waar Nederlanders uit de toon vallen door hun opzichtige aanwezigheid. Een stad waar mensen gedempt met elkaar van gedachten wisselen, een stad waar mensen zich aanpassen aan de omstandigheden, aan het weer of het verkeer.

Voor het Beatrixtheater slaat de menigte rechtsaf, in de richting van het Jaarbeursplein. De zon brandt al in mijn gezicht. Op de grond liggen tegels in onregelmatig patroon en voor mij ligt een grote bouwput waar het één en al bedrijvigheid is. Dit is een warme stad ver van hier. Ik ben in het buitenland. Barcelona? Boedapest? Als een toerist daal ik de roltrap af.

Onderaan de roltrap klinkt muziek. Een man met een zongebruinde leren huid speelt accordeonmuziek – hij weet op welk uur zijn doelgroep passeert – en daarachter staat een man met een karretje broodjes te verkopen. Een meeneemontbijtje voor de immer vluchtige forens. Het past in het plaatje: ik ben inmiddels allang niet meer onderweg naar kantoor, maar naar een kiosk om een Nederlandse krant – het zal wel weer een Telegraaf worden – te kopen. Daarna nog even een supermarkt zoeken voor een halveliterflesje cola en dan zijn we klaar voor Montmartre, het Alhambra of de San Marco.

Ik stap op de fiets en ontwaak. Een meisje met een grote zonnebril rijdt me bijna omver. Verderop claxonneert een zilvergrijze stationwagen omdat de bus naar Gorinchem voorrang neemt. Utrecht komt weer op mij af. Het kantoor waar ik naar onderweg was komt weer in het vizier.

Maar ik voel de zon nog met dezelfde kracht op mijn gezicht. En heel even sluit ik mijn ogen en komt dat gevoel weer terug. De kalmte van Utrecht Centraal. Mijn kantoordag zal niet meer hetzelfde zijn. Mijn zomer is begonnen.

SanMarco

2013-07-09T11:00:53+00:009 juli 2013|Straattheater|